Bewoners in veedichte regio’s ervaren meer stankoverlast

stankoverlast_neusUTRECHT / TILBURG – Bewoners in gebieden met veel intensieve veehouderijen hebben meer en vaker last van geurhinder (stankoverlast) dan tot dusver is aangenomen op basis van de Handreiking Wet Geurhinder en Veehouderij. De mate van hinder hangt samen met de geurbelasting in de omgeving én het diertype. In het huidige geurbeleid wordt daar echter geen rekening mee gehouden. Om een reëel beeld te schetsen van de werkelijke geurbelasting en ervaren hinder, zou dat wel moeten, aldus een onderzoek van GGD Brabant / Zeeland, Universiteit Utrecht (IRAS), ZonMw en de Academische Werkplaats Milieu en gezondheid.  

GGD_onderzoeksgebied_gemeenten

Opvallend is dat er in Venray, de meest veedichte gemeente van Nederland, en Horst aan de Maas maar een paar deelnemers zijn uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek.

Aanleiding voor het onderzoek was twijfel over de relatie tussen geurbelasting van veehouderijen en geurhinder zoals beschreven en de Handreiking van de Wet Geurhinder en Veehouderij (WGV). Met dit onderzoek willen de onderzoekers een bijdrage leveren aan een betere onderbouwing van allerlei aspecten rond geurhinder, zodat recht wordt gedaan aan klachten van omwonenden én aan inspanningen van de agrarische sector om die hinder te beperken. Aan het onderzoek werd deelgenomen door 13.000 inwoners op het platteland en in kleinere kernen van Noord-Brabant en Limburg-Noord.

Alle deelnemers kregen een enquête toegezonden met vragen over hoe vaak en in welke mate zij geurhinder ervaarden. Bij het bepalen van de relatie tussen stankoverlast van de optelsom van bedrijven in een bepaald gebied (de zogeheten achtergrond- of cumulatieve geurbelasting) en de ervaren geurhinder, werd onderscheid gemaakt tussen de geurbelasting en geurhinder van varkens, pluimvee, rundvee of alle diertypen. Daaruit kwam naar voren dat bij hogere geurblootstelling er niet alleen meer geurhinder voorkwam, maar dat deze hinder ook als ernstiger wordt ervaren.

GGD_vragenlijst
De deelnemers kregen een enquête toegezonden, waarin ze een groot aantal vragen moesten beantwoorden over de mate van ervaren geurhinder. Bron: Rapport GGD et al.

Bij gelijke geurbelasting leidt de geur van pluimveehouderijen tot de meeste geurhinder, gevolgd door varkens en rundvee. In het huidige geurbeleid voor de agrarische sector wordt geen onderscheid wordt gemaakt tussen diertype en mate van hinder. Verder blijkt dat er anno 2012 volgens de onderzoekers meer geurhinder wordt gerapporteerd dan te verwachten is op basis van de Handreiking van de Wet Geurhinder en Veehouderij.

GGD_tabel9_geurhinderDeze grafiek toont het verschil tussen de hinderniveaus die verwacht worden volgens de Handreiking WGV (grijze lijn) en de hinderniveaus die op basis van dit onderzoek van GGD et al. zijn vastgesteld. Zo zijn bij een geurbelasting van 10 OU/m3 geen 12% geurgehinderden te verwachten, maar 20-46% (zie verticale rode lijnen in grafiek). Bij 20 OU/m3 loopt het verschil nog verder op, namelijk van 20% naar 29-60%. Bij een geurbelasting van 10 OU/m3 heeft 11% te maken met ‘ernstige geurhinder’ respectievelijk 17% bij 20 OU/m3.

In het huidige geurbeleid wordt (nog) geen rekening gehouden met de aanwezigheid van ernstige geurhinder. Zo zijn in de Verordening Ruimte 2014 van de Provincie Noord-Brabant uitsluitend normen opgenomen met betrekking tot de geurbelasting. Binnen de bebouwde kom mag de kans op geurhinder maximaal 12% bedragen en maximaal 20% in het buitengebied. Deze normen komen overeen met het geurbeleid voor industriële inrichtingen. Qua geurbelasting komt dat in de Handreiking WGV overeen met 10 OU/m3 respectievelijk 20 OU/m3.

Wanneer de hinderniveaus van 12% en 20% uit de Verordening Ruimte als uitgangspunt worden genomen en ‘terugvertaald’ naar de uitkomsten van dit onderzoek, dan komt ‘soms/vaak optredende geurhinder’ overeen met een cumulatieve geurbelasting van 1,0 OU/m3 en 2,1 OU/m3 (groene verticale lijnen). Bij ‘hinder’ (score 6-10) komt 12% en 20% geurhinder overeen met een cumulatieve geurbelasting van 4,7 OU/m3 respectievelijk 10,3 OU/m3 (paarse verticale lijnen).

Oorzaak verschillen
In het onderzoek worden diverse (mogelijke) oorzaken genoemd voor de geconstateerde verschillen tussen de geurhinder die inwoners ervaren en de (theoretische) handreiking in de WGV:

  • Het huidige onderzoek is uitgebreider (13.000 personen) tegenover het eerdere PRA-onderzoek (2.300 personen). Volgens de onderzoekers is de onbetrouwbaarheid van het PRA-onderzoek daardoor waarschijnlijk groter.
  • Tijdens het eerdere onderzoek waren de geuremissiefactoren nog niet volledig bekend en is een voorloper (LTFD-model) van het V-Stacks verspreidingsmodel toegepast om de geurbelasting te berekenen. Zo ontbraken bijvoorbeeld twee vragen over het optreden van geurhinder en de voornaamste bron van geurhinder (‘mest uitrijden’ en ‘veehouderij anders’).
  • Er worden nu meer luchtwassers gebruikt. Deze luchtwassers beloven hoge rendementen voor geurreductie. Mogelijk is het rendement van luchtwassers minder groot dan verondersteld, waardoor de berekende geurbelasting een onderschatting is van de werkelijke geurbelasting.
  • Het interview in het PRA-onderzoek werd telefonisch afgenomen. Bij het GGD-onderzoek ging het om een vragenlijstonderzoek. Het is niet te zeggen wat dit voor effect heeft op geurhindercurves. Niettemin meldden de respondenten in dit onderzoek substantieel vaker geurhinder bij beide vraagstellingen.
  • Door negatieve berichtgeving over de veehouderij kan het gevoel van onrust en bezorgdheid zijn toegenomen. Uit de analyses blijkt dat een aantal persoonlijke kenmerken (leeftijd, roken, luchtwegaandoening) de blootstellingresponsrelatie niet beïnvloeden, maar wel het absolute hinderpercentage. Dit resultaat is volgens de onderzoekers relevant voor beleidsmakers aangezien dit laat zien dat geurhinder in enige mate beïnvloed wordt door andere factoren.
  • De relatie tussen geurbelasting en hinder blijkt afhankelijk van diertype. In het huidige agrarisch geurbeleid wordt hiermee geen rekening gehouden, en wordt eenzelfde relatie verondersteld. In het huidige agrarisch geurbeleid wordt namelijk uitgegaan van generieke geurbelasting ongeacht van welke diertype de geur afkomstig is. Als het bereiken van een acceptabel geurhinderniveau het primaire beleidsdoel is, dan zou daarbij rekening gehouden moeten worden met de diertype.
  • Variatie in emissies gedurende de dag (ten gevolge van dieractiviteit) of gedurende het jaar (ten gevolge van groeicycli van dieren) worden in de huidige rekenmethodiek in zijn geheel niet meegenomen. Onduidelijk is hoe groot de invloed van variaties in de uitstoot is op de (gemodelleerde) geurbelasting. Het is aannemelijk dat fluctuerende uitstoot het optreden van hinder kan beïnvloeden.

Cumulatieve geurbelasting
Volgens de onderzoekers is het belangrijk om te realiseren dat in de huidige studie de blootstellingresponsrelaties zijn afgeleid voor blootstelling aan cumulatieve geurbelasting van bedrijven in een bepaald gebied (ofwel de achtergrondbelasting). De blootstellingsresponsrelatie voor de voorgrondbelasting is niet onderzocht.

(In de huidige Wet Geurhinder en Veehouderij wordt uitsluitend rekening gehouden met de voorgrondbelasting van individuele varkens- en pluimveebedrijven. Andere diersoorten (melkvee, nertsen) en werkzaamheden (uitrijden van mest, mestfabrieken) worden op dit moment helemaal niet meegeteld, red. MDP).

Terecht onderstrepen de onderzoekers daarom het belang om de cumulatieve geurbelasting mee te nemen in het bepalen van de geurbelasting en geurhinder in een bepaald gebied. Verder kan volgens de onderzoekers bij toekomstig beleid en het vaststellen van gemeentelijke verordeningen worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente andere normen van toepassing zijn.

 

 

Dit bericht is geplaatst in Gezondheidsonderzoek, GGD, Leefbaarheid, Luchtkwaliteit, Luchtwassers, Nertsenhouderij, Pluimveehouderij, Rundveehouderij, Stankoverlast, Varkenshouderij, Volksgezondheid. Bookmark de permalink.

5 reacties op Bewoners in veedichte regio’s ervaren meer stankoverlast

  1. Pingback: Stank veehouderij lange tijd onderschat | max5odeur.nl

  2. koekoeksjong schreef:

    En het mestslot van Dijksma wordt geleverd met bijpassende valse sleutel!

  3. koekoeksjong schreef:

    Dijksma! Hallo! Wakker worden! Wetenschappers adviseren de Duitse regering te stoppen met de vee-industrie. Wij zitten hier niet ter wachten op een 2e Groningen!

    • Ineke Hendriks schreef:

      Inderdaad!!! Gemeente Gemert-Bakel gaat ook gewoon door met vergunningen.
      Wat hebben ze trouwens met de handtekeningen gedaan van de verontruste bewoners van de Rips !!!!?????

  4. spêlêkster schreef:

    Ineke: de verkiezingen zijn weer voorbij. En nog vinden die holhoofden het raar dat velen niet eens meer gaan stemmen. En ondertussen maar roepen dat het hier een democratie is! Maat de desbetreffende “bestuurders” zo veel tot schande. Het gaat om jouw leven en gezondheid!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.