DEN HAAG – Minister Edith Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) heeft 13 oktober 2015 een brief aan de Tweede Kamer gezonden, waarin ze ingaat op de problematiek van zoönosen. Dat zijn ziekten die kunnen overgaan van mens op dier, zoals de Q-koorts. In de brief legt de minister het accent op samenwerking tussen humane en veterinaire artsen en monitoring van potentiële risico’s. De extreem hoge veedichtheid, met name in Brabant, wordt kennelijk als een gegeven gezien. Daarmee wordt het accent opnieuw eenzijdig bij de economische belangen van de sector gelegd. Mens, Dier & Peel plaatst een aantal kanttekeningen. ‘De vraag is hoe effectief monitoring zal zijn bij een nieuwe, volstrekt onbekende ziekte.’
Voor de bestrijding van dierziekten is volgens minister Schippers een ‘uitgekristalliseerde aanpak’ beschikbaar, die is vastgelegd in draaiboeken die in de meeste gevallen gebaseerd zijn op de Europese bestrijdingsplicht. De uitvoering daarvan ligt bij de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA). De humane kant van de bestrijding van infectieziekten ligt in de eerste plaats bij huisarts, ziekenhuis, GGD en het RIVM.
One health cruciaal
In een land waar 17 miljoen mensen samenwonen met 120 miljoen dieren is het volgens Schippers cruciaal om te werken conform het principe ‘one health’. Daarmee bedoelt ze dat artsen en dierenartsen nauw met elkaar dienen samen te werken bij de bestrijding van zoönosen, zoals Q-koorts, SARS, MERS, etc. Bij een uitbraak van zo’n besmettelijke infectieziekten (die grote gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid) zijn niet alleen maatregelen nodig die zorgverleners kunnen inzetten (isolatie of quarantaine), maar moet volgens Schippers ook ‘het belang van het individu worden afgewogen tegen het publieke belang’. Wat de minister precies met deze zin bedoelt, wordt niet nader uitgelegd.
Nogal verwarrend is de passage wie precies verantwoordelijk is. Volgens de minister ligt de afweging om in te grijpen ‘in principe’ in handen van de burgemeester en zal, indien nodig, worden opgeschaald naar de minister van VWS bij ernstige infectieziekten als polio of MERS. Een paar zinnen verder schrijft de minister echter: ‘Bij zoönosen ligt de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de volksgezondheidaspecten altijd bij de minister van VWS.’ Hoewel de minister aangeeft verantwoordelijk te zijn, is de burgemeester (een leek als het gaat om infectieziekten) degene die volgens dit scenario in eerste instantie bepaalt of er groot alarm geslagen moet worden of niet.
Goed voorbereid zijn
De minister schrijft in haar brief aan de Kamer dat ze alle vertrouwen heeft in de ‘geïntegreerde humaan-veterinaire risicoanalysestructuur’. Ze voegt daar aan toe dat het ‘zaak is goed voorbereid te zijn in een dichtbevolkt land met een hoge veedichtheid en aandacht te houden voor zoönosen, juist als er geen concrete dreiging is’. Deze intensieve samenwerking bewijst niet alleen de aanpak van zoönosen, maar ook zijn meerwaarde bij de aanpak van antibioticaresistentie, aldus de bewindsvrouw.
De risicoanalysestructuur voor zoönosen is vooral gebaseerd op het monitoren van ziekten en waarschuwen in een vroeg stadium via de volgende onderdelen:
- signaleringsoverleg zoönosen (SO-Z)
- responsteam zoönosen (RT-Z)
- outbreak managementteam zoönosen (OMT-Z) en deskundigenberaad zoönosen (DB-Z)
- bestuurlijk afstemmingsoverleg zoönose (BAO-Z)
Een schakel die volgens Schippers voor verbetering vatbaar is, is de samenwerking met belanghebbenden uit het domein natuur. Want: ‘Meer informatie over ziektes bij wilde dieren komt niet alleen de menselijke gezondheid ten goede maar ook terrein- en natuurbeheerders zelf.’ Ook wordt gewezen op de mogelijkheid van transmissie van zoönosen door gezelschapsdieren, een factor die een rol kan spelen.
In de brief wordt echter, naast het kort benoemen van een hoge veedichtheid, geen enkele kanttekening geplaatst bij het risico van huisvesten van grote aantallen dieren in opeengepakte veestallen op korte afstand van elkaar en het gebruik van –nog steeds- grote hoeveelheden antibiotica en het gesleep met levende dieren en allerlei (afval)producten.
Volksgezondheid of economisch belang?
Dit roept de vraag op wat precies de achterliggende motieven zijn voor het opstarten van de werkgroep ‘Integreer in natuurbeheer’ door het RIVM met natuur-en terreinbeheerders zoals Staatsbosbeheer, Wageningen Universiteit en Stigas, een arbodienstverlener voor de agrarische en groene sector? Gaat het hier werkelijk om het bewaken van de volksgezondheid of om economische belangen?
De minister vliegt helemaal uit de bocht wanneer ze zichzelf (en Nederland) op de borst klopt als het gaat om de oproep tijdens een congres in Seoul om met relevante partijen een structureel signaleringsoverleg te organiseren, waarbij afspraken zijn gemaakt over het omgaan met gegevens. ‘En dat is precies wat wij in Nederland al hebben’. Kennelijk is de minister vergeten hoe traag de Nederlandse overheid in 2007 en 2008 heeft gereageerd op signalen over de uitbraak van Q-koorts in Brabant. De monitoring waar nu internationaal goede sier mee wordt gemaakt, is het gevolg van een uit de hand gelopen situatie en is beslist geen resultaat van een vooruitziende blik. En dan nog blijft het de vraag hoe effectief deze monitoring een volgende keer zal zijn bij een nieuwe, volstrekt onbekende ziekte.
Geen aanpak veedichtheid
Nergens in de brief wordt een opmerking of aanbeveling gedaan om iets te doen aan de extreem hoge veedichtheid in Brabant en andere delen van Nederland. Alle kaarten worden gezet op multidisciplinaire samenwerkingsverbanden, zowel regionaal als lokaal. ‘Met name in provincies met een hoge veedichtheid zijn regionale zoönose samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld het Brabants kennisnetwerk zoönosen en het Kennisnetwerk Zoönosen Midden Nederland (provincies Utrecht en Gelderland).’ Hoe goed en nuttig deze initiatieven ook zijn, ze gaan uit van het economisch belang en in standhouden van de huidige, extreem hoge veedichtheid.
Op bladzijde 5 van de brief geeft minister Schippers aan dat ‘zoönosen een wereldwijd probleem zijn’ en dat meerdere sprekers in Seoul ‘infectieziekten hebben aangeduid als het grootste en meest onbekende risico voor de toekomst’. Als voorbeeld wordt de vogelgriep (vogelpest) genoemd, maar ook MERS, Q-koorts en hondsdolheid (rabiës) zijn in grote delen van de wereld een probleem. Schippers: ‘Nederland heeft veel te bieden en te leren. We hebben ervaring met signalering, preventie en aanpak van zoönosen. De Q-koorts uitbraak van enkele jaren geleden heeft in dat verband veel leerpunten opgeleverd.’
Nu alleen de excuses nog aan de circa 100.000 mensen die besmet zijn geraakt met de coxiella burnetii.
- Download: Brief minister Edith Schippers aan de Tweede Kamer (PDF)
Mens, Dier en Peel: Meer dan grote klasse, dit artikel! Ik zou aan de laatste zin nog willen toevoegen: niet alleen excuses. Maar volledige schadevergoeding aan de nabestaanden van de q-overledenen; degenen die nog steeds lijden aan q-koorts, en hen die door het weerzinwekkend “beleid” van de desbetreffende bewindslieden, hun bedrijf, werk, hobby en huis zijn kwijt geraakt. Uiteraard te betalen, NIET door de belastinginning, maar de veroorzaker, zijnde de vee-industrie!
Veel Engelse termen in de brief, nieuwe ambtelijke afkortingen, wollen praat, en een minister die niks doet tegen de oorzaak: overbeveeïng!