DEN BOSCH / UTRECHT – Ondanks de matige waterkwaliteit in de Zuid-Willemsvaart heeft Rijkswaterstaat (RWS) toch een nieuwe, ruimere lozingsvergunning verleend aan de mestfabriek van Kovemi B.V. in Asten. In de praktijk bleek de installatie niet aan de lozingseisen van de bestaande vergunning te kunnen voldoen. Mens, Dier & Peel gaf in haar zienswijze aan dat het in dat geval meer voor de hand ligt hogere eisen te stellen aan de installatie. Dat verzoek is door Rijkswaterstaat afgewezen. “Ik kan geen ruimere normen voorschrijven dan de normen die worden aangevraagd. (..) Het waterbeheer wordt voldoende beschermd met de opgenomen voorschriften.”
Uit meetgegevens gepresenteerd in de Atlas voor de Leefomgeving blijkt dat diverse oppervlaktewateren in Oost-Brabant een matige, ontoereikende tot zelfs slechte waterkwaliteit hebben. De mestverwerker van Kovemi B.V. aan de Dijkstraat in Asten ligt pal tegen de Aa. De waterkwaliteit van de Aa wordt aangeduid als ‘ontoereikend’ en die van de Zuid-Willemsvaart als ‘matig’. Dat was voor Mens, Dier & Peel aanleiding om in maart 2020 opnieuw een zienswijze in te dienen tegen het verlenen van een nieuwe lozingsvergunning aan deze mestverwerker.
In het midden de Zuid-Willemsvaart (geel) met links de Kleine Aa en rechts de Aa (oranje) met daarnaast de mestverwerkingsinstallatie van Kovemi BV. Bron: Atlas voor de Leefomgeving
Geen omgekeerde osmose
Opmerkelijk is dat het afvalwater van deze mestverwerker via een lozingspijp met een lengte van circa 200 meter naar de Zuid-Willemsvaart wordt afgevoerd, terwijl de Aa op slechts 30 meter afstand ligt. Volgens Mens, Dier & Peel zou het in deze situatie logischer zijn om in de Aa te lozen en een extra zuiveringsstap te eisen (omgekeerde osmose), zoals vastgelegd in een Besluit van waterschap Aa en Maas (19 december 2012). Dit naar aanleiding van opmerkingen van Mens, Dier & Peel over de aanwezigheid van antibiotica en antibioticaresistente micro-organismen in het afvalwater van mestverwerkers.
In reactie schrijft Rijkswaterstaat: “Het waterschap heeft gekozen om voor mestverwerkingsinstallaties de techniek van omgekeerde osmose voor te schrijven. Rijkswaterstaat heeft gekozen om dat niet verplicht voor te schrijven. (..) De overall conclusie is dat met het gebruik van ultrafiltratie in plaats van microfiltratiemembranen wordt voldaan aan best beschikbare techniek, waardoor vergaande reductie van emissies naar het oppervlaktewaterlichaam is gewaarborgd.”
Antibiotica & resistente organismen
Met betrekking tot de aanwezigheid van antibiotica en antibioticaresistente micro-organismen in het afvalwater stelt Rijkswaterstaat dat er voor mestverwerkingsinstallaties (nog) geen specifieke Europese of Nederlandse informatiedocumenten bestaan hoe met medicijnresten en antibiotica-resistente micro-organismen moet worden omgegaan. Wel is door de waterkwaliteitsbeheerders (waaronder ook waterschap Aa en Maas en Rijkswaterstaat) in 2016 het ‘Achtergronddocument vergunningenbeleid lozingen uit mestverwerkingsinstallaties’ opgesteld.
“De daarin geselecteerde technieken kunnen worden geïnterpreteerd als BBT, maar hebben niet deze wettelijke status. Om dit onderscheid te maken wordt voor verwerking van mest BBT aangeduid als ’BBT*. Ultrafiltratie (UF) is naast omgekeerde osmose ook een van de technieken genoemd als zuiveringstechniek. De overall conclusie is daarom dat met het gebruik van UF wordt voldaan aan BBT*, waardoor vergaande reductie van emissies naar het oppervlaktewaterlichaam is gewaarborgd.”
Lozingsnormen opgehoogd
Gelet op de matige waterkwaliteit in de Zuid-Willemsvaart heeft Mens, Dier & Peel de vraag gesteld waarom in de nieuwe vergunning de lozingsnormen voor de totale hoeveelheid stikstof (N-totaal), ammoniumstikstof (van 5 naar 10 mg/l), onopgeloste bestanddelen (van 10 naar 15 mg/l), koper (van 120 naar 180 μg/l) en zink (van 50 naar 150 μg/l) verder zijn opgehoogd? Volgens Rijkswaterstaat voldoen de lozingen aan de emissie-/immissietoets (E-I toets) uit het Handboek Immissietoets 2019. “Toepassing van dit handboek verzekert dat op geen enkel moment achteruitgang in de toestandsklasse in de zin van de Kader Richtlijn Water (KRW) plaatsvindt.”
In een eerdere zienswijze (2016) had Mens, Dier & Peel er al op gewezen dat de lozingswaarden van deze mestverwerker niet realistisch waren. Dat bleek in de praktijk inderdaad het geval en vormde de directe aanleiding om een nieuwe lozingsvergunning aan te vragen. Onder deze omstandigheden ligt het volgens Mens, Dier & Peel meer voor de hand om hogere eisen te stellen aan de installatie in plaats van de lozingseisen aan te passen. Het antwoord van Rijkswaterstaat is opmerkelijk: “In een vergunning wordt beschikt op basis wat de toekomstige vergunninghouder aanvraagt. Ik kan geen ruimere normen voorschrijven dan de normen die worden aangevraagd.”
Kritisch rapport Planbureau
Ook een verwijzing naar de stevige conclusies in het rapport ‘Evaluatie Meststoffenwet 2016 – syntheserapport’ van het Planbureau voor de Leefomgeving maakte geen indruk. In dat rapport staat dat de overschrijdingen van fosfaat- en nitraatconcentraties in oppervlaktewateren in gebieden met veel intensieve veehouderij ‘hardnekkig’ zijn en dat de doelen van de Kader Richtlijn Water in 2027 niet zullen worden gehaald. Daarbij is ook gewezen op strijdigheid met de Waterwet en de Europese Nitraatrichtlijn.
Rijkswaterstaat betwist deze conclusie: “Volgens de prognose die is weergegeven in de factsheet voor het oppervlaktewaterlichaam ’Midden-Limburgse en Noord-Brabantse Kanalenstelsel (MLNBK Factsheet NL90_1)’ behorende bij het ‘Beheerplan Rijkswateren, periode 2016-2021’ zal dit oppervlaktewaterlichaam en dus ook de Zuid-Willemsvaart in 2027 voor nutriënten in goede toestand zijn. (..) Uit de uitgevoerde emissie-/ immissietoets blijkt dat geen van de berekende parameters/kwaliteitselementen zodanig achteruit gaat dat hierdoor de desbetreffende parameter in een lagere klasse uit zou komen. Deze zienswijze honoreer ik niet.”
Fluctuaties zuiveringsproces
In de zienswijze is ook gewezen op de constatering dat ‘door fluctuaties in het zuiveringsproces ’de huidige installatie (van Kovemi, red.) niet kan voldoen aan de bestaande lozingseisen’. Omdat hierdoor het sterke vermoeden ontstaat dat de geloosde hoeveelheden zware metalen in de praktijk veel sterker fluctueren dan in de aanvraag wordt gesuggereerd, heeft Mens, Dier & Peel verzocht om publicatie van de uitgevoerde wateranalyses.
Rijkswaterstaat reageert: “Uit bijgevoegde analysegegevens van koper en zink blijkt dat de geloosde hoeveelheden inderdaad fluctueren, maar wel onder de nu aangevraagde normen voor koper en zink blijven. (..) In het Integraal Pollutant Release and Transfer Register (PRTR) is geen capaciteitsdrempel opgenomen voor mestverwerkingsinstallaties. Dit houdt dan in dat deze MVI geen milieujaarverslag hoeft op te stellen.”
Lozingsvolume
Niet alleen de lozingseisen, ook het volume van de lozingen wordt in de nieuwe vergunning aanzienlijk verhoogd. Het debiet neemt namelijk toe van 10 naar maximaal 14 m3/uur (steekmonster) en komt uit op een jaargemiddelde van 11 m3/uur; dat is een toename van 40% respectievelijk 10%. Rijkswaterstaat stelt dat aan de hand van de Emissie/Imissietoets is geconstateerd dat het verhoogde debiet in combinatie met de verhoogde lozingseisen acceptabel is voor de waterkwaliteit van de Zuid-Willemsvaart.
Neurotoxinen
Van de ruim twintig ingediende aandachtspunten is er slechts één gehonoreerd. Aan de lijst gebruikte hulpstoffen zijn onder meer ijzerchloride en polyacrylamide toegevoegd. Met name het gebruik van de laatste stof roept vragen op. Polyacrylamide is een neurotoxine die de werking van het zenuwstelsel van waterorganismen kan beïnvloeden, waaronder verstoring van de impulsoverdracht tussen zenuwcellen en spiercellen bij waterorganismen kan optreden. Rijkswaterstaat verwijst naar informatie van het RIVM en erkent dat acrylamide op de lijst Zeer Zorgwekkende Stoffen staat.
“Polyacrylamide is zelf niet giftig, doch er kunnen resten acrylamide aanwezig zijn in het polymeer en derhalve is acrylamide een zeer zorgwekkende stof. Acrylamide wordt in mestverwerkingsinstallaties gebruikt als vlokkingsmiddel, dat fijne zwevende vlokjes tot grotere vlokken bindt. Uit bijgevoegde ABM-toetsing blijkt dat het polymeer zelf weinig schadelijk is voor in water levende organismen en valt in de categorie B12. Omdat het gebruik van Zeer Zorgwekkende Stoffen echter moet worden teruggedrongen, is in de definitieve beschikking een voorschrift opgenomen waarin wordt voorgeschreven dat binnen een jaar na inwerkingtreding van de vergunning een onderzoek naar een alternatief, milieuvriendelijker vlokkingsmiddel moet zijn uitgevoerd.”
Calamiteiten
Tot slot is in de zienswijze gewezen op het risico van ernstige calamiteiten. Mens, Dier & Peel acht de ligging van deze mestverwerker op zeer korte afstand van de Aa (circa 30 meter) een reëel risico voor schade aan het watermilieu. Rijkswaterstaat stelt dat in de vergunning voorschriften zijn opgenomen met betrekking tot ongewone voorvallen. “Met dit voorschrift zijn ernstige calamiteiten volgens Rijkswaterstaat voldoende gewaarborgd.” De tijd zal het uitwijzen.
In bedrijf zonder omgevingsvergunning
De mestverwerkingsinstallatie van Kovemi BV draait sinds november 2018 zonder omgevingsvergunning na vernietiging van deze vergunning door de Raad van State. Mens, Dier & Peel diende daarom tot twee keer toe een handhavingsverzoek in bij de provincie Brabant, waarvan een verzoek door Gedeputeerde Staten werd toegekend maar nimmer ten uitvoer is gebracht. Een tweede door de provincie verleende omgevingsvergunning is op 18 maart 2020 door de Raad van State geschorst. Volgens een recente uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (5 maart 2021) moet de installatie nu uiterlijk 14 april 2021 zijn stilgelegd. Inmiddels is door de provincie Brabant een derde omgevingsvergunning verleend. De beroepsprocedure rond die vergunning loopt nog bij de Raad van State.
Help mee
Dinsdag 20 juli vindt de zitting plaats in hoger beroep bij de Raad van State. Help mee en maak een eenvoudig en snel een donatie over via iDeal (of andere betaaloptie):