DEN HAAG – Tussen januari 2021 en mei 2023 zijn in Nederland 6,9 miljoen vogels (pluimvee) gedood om verspreiding van het vogelgriepvirus tegen te gaan. De kosten van de bestrijding en preventie liepen in 2022 opgeteld op tot € 55 miljoen. Anders dan voorheen worden deze kosten voor een veel groter deel betaald met publiek geld. Ter vergelijking: tussen 2015 en 2021 werd circa € 10 miljoen per jaar uitgegeven aan de bestrijding van vogelgriep. Dat blijkt uit het rapport ‘Focus op vogelgriep’ van de Algemene Rekenkamer.
In 2023 kampte Nederland met de grootste vogelgriepepidemie sinds 2003. Het virus is nu jaarrond aanwezig onder wilde vogels. Door de permanente aanwezigheid van het virus loopt de NVWA tegen de grenzen aan om dierziekten te bestrijden. ‘Dit vormt een risico voor het effectief tegengaan van vogelgriep onder pluimvee’, aldus de Rekenkamer.
Hogere kosten overheid
In het rapport ‘Focus op vogelgriep’ staat de vraag centraal wat de rijksoverheid doet om verspreiding van het vogelgriepvirus tegen te gaan en hoe en door wie dit wordt betaald? Het ministerie van LNV houdt er rekening mee dat de kosten structureel hoger zullen blijven dan voorheen. ‘Door de huidige inrichting van het bekostigingssysteem zullen de kosten tot en met 2024 voor een groter deel voor rekening komen van de overheid’, aldus het rapport.
In de periode 2015 en 2021 betaalde de pluimveesector nog het overgrote deel van de kosten voor de bestrijding van vogelgriep. In 2022 was het aandeel van pluimveehouders 54% van de kosten en van het ministerie van LNV 46%. Omgerekend in euro’s betaalde LNV in 2016 € 0,7 miljoen aan de bestrijding tegenover € 26 miljoen in 2022 (ruim 47% van totale kosten van € 55 miljoen). De bijdrage van de EU was bij het verschijnen van het rapport nog niet bekend, maar het stond al vast die de EU minder voor zijn rekening zal nemen.
Knellende capaciteit NVWA
Door het grote aantal uitbraken binnen een kort tijdsbestek in combinatie met grote aantallen pluimvee per bedrijf loopt de NVWA tegen haar grenzen aan. Deze kwetsbaarheid neemt extra toe wanneer er naast vogelgriep nog een tweede dierziekte uitbreekt, bijvoorbeeld blauwtong. Ook bij de bedrijven die in opdracht van de overheid de ruimingen van pluimveehouderijen uitvoeren ontstaan knelpunten.
Vaccinatie stuit op weerstand
LNV wil grootschalige ruimingen voorkomen door pluimvee te gaan vaccineren tegen vogelgriep. Pluimveehouders zijn tot nu toe tégen vaccinatie, omdat ze vrezen dat handelaren, retailers en andere EU-landen (nog) geen producten van gevaccineerd pluimvee accepteren. Vaccineren leidt in dat geval tot schade van hun handel. Tot dusver vinden er wel enkele pilots plaats in Nederland met twee vaccins (zie ook: bericht over Kamerbrief 29-01-2024).
Vertegenwoordigers van de pluimveesector stelden in 2019 dat pluimveehouders niet verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor uitbraken van vogelgriep, omdat het virus wordt verspreid door wilde vogels. Volgens de sector zou dit mee moeten wegen in de financiële afspraken. Strikt genomen heeft de minister van LNV volgens de Rekenkamer geen convenant nodig om een deel van de financiering van het Diergezondheidsfonds voor rekening van de sector te laten komen.
Opruimen dode vogels in natuur
Volgens de Rekenkamer is niet wettelijk vastgelegd wie er verantwoordelijk is voor het opruimen van dode, wilde vogels in de natuur en de kosten daarmee gemoeid zijn. In de praktijk hanteren regio’s en gebieden een eigen beleid rond het opruimen van dode vogels. Sinds 2022 betaalt LNV betaalt wel (weer) mee aan het testen van levende, wilde vogels om meer zicht te krijgen op de verspreiding van vogelgriep.
Aanleiding onderzoek
Nieuwsberichten over vogelgriep en vragen in de Kamercommissie LNV over het gebrek aan inzicht over de geraamde uitgaven voor de vogelgriepbestrijding waren voor de Rekenkamer aanleiding om een onderzoek te starten naar de kosten van vogelgriep. Volgens de Kamercommissie gaf de ontwerpbegroting van LNV geen inzicht in de geraamde uitgaven voor de vogelgriepbestrijding in 2023, noch in de (EU)-ontvangsten. Ook gaf de Kamercommissie in 2022 aan dat onduidelijk is waarom er meer geld wordt uitgegeven aan de bestrijding van vogelgriep dan aan preventie.
Reactie minister LNV
Minister Adema (LNV) stuurde 14 juni 2023 een schriftelijke reactie naar de Kamer. Daarin geeft hij onder meer aan dat: “De Wet dieren vereist dat de bijdrage van veehouders aan het Diergezondheidsfonds (DGF) via de diergezondheidsheffing is gemaximeerd tot een plafondbedrag, dat telkens voor vijf kalenderjaren wordt vastgesteld. (..) Deze afspraak kan en wil ik niet veranderen. Omdat het bestrijdingsplafond van de pluimveesector is overschreden, komen de uitgaven voor de bestrijding van aangewezen dierziekten in de pluimveesector tot eind 2024 ten laste van de Rijksoverheid.”
Ten aanzien van het opruimen van dode, wilde vogels in de natuur schrijft Adema: “De beheerder of eigenaar van een terrein blijft in eerste plaats de aangewezen partij om kadavers van hun land te verwijderen. Dit is ook opgenomen in de Leidraad omgang met wilde vogels met vogelgriep. (..) Ik erken dat het opruimen in sommige gevallen veel capaciteit van hen kan vragen. Ik heb daarom aan de terreinbeherende organisaties gevraagd om in beeld te brengen wat de kosten zijn en inzichtelijk te maken wanneer en waarom zij deze niet zelf kunnen dragen.”
- Bron: Algemene Rekenkamer: Focus op vogelgriep (2023, PDF)
- Reactie minister van LNV op het rapport Focus op vogelgriep (2023, PDF)
Onderzoek Diergezondheidsfonds 2015
In 2016 voerde de Algemene Rekenkamer een verantwoordingsonderzoek uit naar de uitgaven van het ministerie van Economische Zaken waar het Diergezondheidsfonds destijds onder viel. Uit een bijlage bij dat rapport, uitgaven en ontvangsten van het Diergezondheidsfonds, blijkt dat in 2015 in totaal € 60,5 miljoen is uitgegeven aan “bewaking en bestrijding van dierziekten en voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen”.
Naast de veesectoren, betalen het ministerie van LNV en de EU mee aan het Diergezondheidsfonds. Het fonds is ingesteld voor ‘hulp’ bij het opsporen, bestrijden en voorkomen van uitbraken van besmettelijke dierziekten en zoönosen binnen de veehouderij. Voor iedere diersoort geldt een ander tarief. Ook binnen dezelfde diersoort kunnen tarieven verschillen.
De Rekenkamer oordeelde in 2016 dat het Diergezondheidsfonds op totaalniveau ‘voldoet’ aan de daaraan te stellen eisen. “Wel is sprake van fouten en onzekerheden (€ 7,2 miljoen) in de rechtmatigheid van de uitgaven die de tolerantiegrenzen op artikelniveau overschrijden.”
De uitgaven en verplichtingen voor het diergezondheidsfonds waren volgens de verantwoording oorspronkelijk begroot op € 21,8 miljoen. Citaat Rekenkamer: “Deze zijn hoger uitgevallen door onder andere de uitgaven voor de bewaking van dierziekten via de basismonitoring. Sinds de invoering van het vierde Convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten in 2015 vallen deze kosten onder het Diergezondheidsfonds, maar deze waren nog niet in de oorspronkelijke begroting van het fonds opgenomen. Een tweede oorzaak voor de hogere uitgaven zijn de extra kosten, die gemaakt zijn ter bestrijding van de vogelgriep eind 2014 begin 2015.”
Daarnaast stelde de Rekenkamer vast dat er bij het Diergezondheidsfonds veel inkoopfouten zijn gemaakt. Dit heeft voornamelijk te maken met contracten die zijn overgenomen van de opgeheven productschappen. “De betrokken organisatieonderdelen hebben de problemen zelf gesignaleerd en eind 2015 actie ondernomen om de onrechtmatigheden zo spoedig mogelijk op te heffen. Wij zullen dit proces in 2016 volgen.”
De minister van EZ gaf in een reactie in 2016 aan de Rekenkamer aan dat is gebleken dat een aantal verplichtingen om verschillende redenen onrechtmatig zijn aangegaan, waaronder verplichtingen met betrekking op de door het ministerie van EZ overgenomen publiekrechtelijke bedrijfsorganisatietaken. “Het ministerie is in het najaar 2015 gestart met het project ‘Schoon schip’ dat zo snel mogelijk moet leiden tot een oplossing.”
Kamerbrief VWS en LNV 2024
Drie terreinbeheerders (Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en LandschappenNL) hebben naar aanleiding van het Rekenkamerrapport aangegeven in welke situaties er voor hen knelpunten en kosten ontstaan bij het opruimen van dode, besmette vogels.
In tegenstelling tot de actieve en financiële rol van de overheid bij het ruimen van besmet pluimvee, schrijven de ministers van LNV en VWS op 29 januari 2024 in een Kamerbrief dat zij – uitgezonderd een nog op te zetten coördinerende rol – geen actieve, directe rol zien weggelegd voor de Rijksoverheid bij het ruimen en afvoeren van dode, besmette vogels in de natuur.
“De Kamer wordt voor de zomer van 2024 geïnformeerd of en hoe de Rijksoverheid bij kan dragen aan de oplossingen voor genoemde knelpunten.” Veel hoeven de terreinbeheerders niet van de minister van LNV te verwachten, blijkt elders uit de Kamerbrief: “Private en publieke terreinbeheerders en andere betrokken partijen zorgen er waar mogelijk en noodzakelijk voor dat verdachte of besmette kadavers van hun terrein worden afgevoerd én dat deze in overeenstemming met de verordening dierlijke bijproducten worden verwijderd en verwerkt.”
De vraag dient zich volgens Mens, Dier & Peel aan of het houden voor grote aantallen pluimvee in een land dat sinds eeuwen op belangrijke trekroutes van migrerende vogels ligt nog wel gepast is? Zeker als daarbij rekening wordt gehouden met de hoge bevolkingsdichtheid in Nederland en het eveneens extreem hoge aantal varkens, runderen, geiten, etc.
De FAO waarschuwde in 2006 al in het rapport Livestock’s long shadow dat een hoge veedichtheid in dichtbevolkte gebieden vermeden dient te worden. In de Kamerbrief van 29-01-2024 wordt een mutatie tussen vogelgriep en varkensgriep niet langer uitgesloten die uiteindelijk kan leiden tot een nieuwe zoönose.