DE PEEL – Ruim 90 procent van alle pluimveebedrijven in Brabant is gevestigd binnen een afstand van 1.000 meter ten opzichte van een nabijgelegen varkensbedrijf. Omgekeerd bevindt 69 procent van alle varkenshouderijen zich binnen een straal van 1.000 meter van een pluimveebedrijf. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) adviseert in een rapport om minimaal een afstand van 1 tot 2 kilometer tussen bedrijven met pluimvee en varkens aan te houden. Dit in verband met het risico op verspreiding van dierziekten en het ontstaan van zoönosen. Dat zijn ziekten die kunnen overspringen van dieren op mensen. De gezamenlijke bewoners- en milieugroepen uit de Peel stellen vast dat in de plannen van de provincie over aanpak van de intensieve veehouderij géén of onvoldoende rekening is gehouden met de veedichtheid en mix van diersoorten op korte afstand van elkaar.
Stichting Mens, Dier & Peel en Milieuvereniging Land van Cuijk hebben de onderlinge afstanden tussen alle veebedrijven in Brabant laten berekenen door een extern bureau. Daaruit blijkt dat bijna alle veebedrijven in de provincie veel te dicht op elkaar staan op basis van de minimale afstandsnorm (1 tot 2 km) die het RIVM hiervoor adviseert.
Meeste veebedrijven ónder 1.000 meter
Uit de cijfers blijkt bovendien dat het merendeel van de veebedrijven vér onder de afstandsnorm van 1.000 meter ten opzichte van elkaar is gevestigd. Zo staat 66 procent van de pluimveehouderijen en 35 procent van de varkensbedrijven binnen een straal van 500 meter van elkaar. Bij deze afstandsnorm gaat het om circa 450 pluimveebedrijven en ruim 1.100 varkensbedrijven.
Deze infographic toont de locatie van pluimvee- en varkensbedrijven in Brabant die binnen een afstand van 0 tot 1.000 meter afstand van elkaar zijn gevestigd.
Tussen de 500 en 1.000 meter gaat het om circa 170 pluimvee- respectievelijk 1.080 varkensbedrijven. Bij elkaar opgeteld staan circa 625 pluimveebedrijven en 2.200 varkensbedrijven binnen een afstand van 2 km van elkaar. Indien de grootste veiligheidsmarge (2 km of meer) van het RIVM wordt gehanteerd, voldoet slechts 3 procent van alle pluimveebedrijven en 6 procent van alle varkensbedrijven in Brabant aan die norm.
Gemengde bedrijven
Daar komen de gemengde bedrijven nog bij. In Brabant staan circa 90 bedrijven waar zowel pluimvee als varkens op één locatie worden gehouden. Een dergelijke combinatie wordt afgeraden door het RIVM: “Bij het op grote schaal samen houden van varkens en pluimvee op één bedrijf bestaat de mogelijkheid tot langdurig circuleren en mogelijk uitwisselen van erfelijk materiaal van influenza-virussen.” De meeste gemengde bedrijven staan bovendien binnen een afstand van 1.000 meter ten opzichte van een ander pluimvee- of varkensbedrijf.
Deze grafiek toont de verdeling van pluimvee- en varkensbedrijven in Brabant per afstandscategorie. Daaruit blijkt dat de meeste bedrijven onder de 1.000 meter van elkaar zijn gevestigd. Het RIVM adviseert een afstand van minimaal 1.000 tot 2.ooo meter of meer aan te houden.
Verband bedrijfsgrootte en veedichtheid
Het RIVM stelt dat er een verband is tussen zowel bedrijfsgrootte als veedichtheid in een gebied en de insleep en het vóórkomen van zoönosen op een bedrijf. Om insleep van micro-organismen te minimaliseren zou een toename in bedrijfsgrootte gepaard moeten gaan met voldoende grote afstanden tussen bedrijven. “Voor verspreiding van (dier)ziekten zullen de bedrijven minimaal 1 à 2 kilometer van elkaar verwijderd moeten zijn”, aldus het RIVM. De toenemende bedrijfsgrootte en veedichtheid in zogeheten landbouwontwikkelingsgebieden heeft volgens het RIVM ‘een negatief effect op het voorkomen en de verspreiding van zoönosen zoals influenza, salmonella en antibioticumresistentie’.
Verspreiding en insleep ziekteverwekkers
Bij schaalvergroting is er volgens het RIVM een groter risico op verspreiding van ziekteverwekkers binnen het bedrijf, doordat er meer contact is tussen dieren. Ook is het aantal dieren (gevoelige populatie) op grote veebedrijven (veel) groter. “In een grotere populatie kunnen micro-organismen langer blijven circuleren, terwijl micro-organismen zich vaak minder lang in kleinere populaties kunnen handhaven. Wanneer een micro-organisme langer circuleert in een populatie is de kans op verandering in het erfelijk materiaal van het micro-organisme groter. Dit is vooral voor influenza bij pluimvee van belang, vanwege de risico’s op het ontstaan van een nieuw griepvirus”, aldus het RIVM.
Verspreiding en insleep van ziekteverwekkende organismen (virussen, bacteriën en schimmels) kan op diverse manieren plaatsvinden. Bij de combinatie pluimvee en varkens is de aandacht vooral gericht op het influenza-virus (griep bij mensen; pluimvee- en varkenspest). Het influenza-virus kan zich onder andere verspreiden via (in)direct contact (mens en dier), lucht, afvalwater en mest.
Risicofactoren varkens en pluimvee
Risicofactoren voor insleep van besmettelijke organismen bij varkens zijn onder andere de aankoop van dieren van meer dan twee bedrijven en een hoge varkensdichtheid in de omgeving. “Voor gesloten zeugenbedrijven is de kans dat een bedrijf positief is voor H1N1 en H3N2 respectievelijk 1,5 en 2 keer zo groot bij toename met één bedrijf per vierkante kilometer. Bij een toename van bedrijvendichtheid kan het risico op influenza bij varkens toenemen.”
Uit wetenschappelijke literatuur blijkt verder dat ‘varkens op bedrijven met meer dan 400 vleesvarkens 2.4 keer zoveel kans hebben om antistoffen tegen influenza type H1N1 en H3N2 in hun bloed te hebben dan varkens op bedrijven met minder dan 165 dieren’. Bij pluimvee is een duidelijk positief verband gevonden tussen bedrijfsgrootte en het aantal dieren met antistoffen tegen influenza in het bloed (bedrijfsgrootte tussen de 4.500 en 50.000 dieren). Tijdens de uitbraak van aviaire influenza H7N7 onder pluimvee in Nederland in 2003 bleek de kans dat een geïnfecteerd bedrijf een ander bedrijf zou infecteren 1 tot 2 % is voor bedrijven binnen een straal van 2 kilometer.
Volksgezondheid leidend?
Tijdens de conferentie in De Ruwenberg in Sint-Michielsgestel is in februari 2013 afgesproken dat ‘volksgezondheid’ leidend zou zijn bij de uitwerking van de voorstellen van de provincie. Dit om herhaling van uitbraken zoals de Q-koorts te voorkomen. In de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) is het aandachtspunt ‘volksgezondheid’ echter teruggebracht tot ‘diergezondheid op bedrijfsniveau’. De rest wordt simpelweg afgeschoven naar de gemeenten die het probleem maar lokaal moeten zien op te lossen in combinatie met een ‘verplichte dialoog’ tussen boer en burgers.
Of gemeenten überhaupt genegen, laat staan de kennis en bevoegdheid hebben, om sturend op te treden ten aanzien van volksgezondheidsvraagstukken laat de provincie geheel onbeantwoord. Het meest kwalijke aan het voorstel is dat provincie en partners zich bedienen van een woordenspel door de ‘overbelaste gebieden’ te transformeren tot ‘gebieden met overlast’. Deze overlast zou vervolgens beperkt zijn tot geur, fijnstof en (subjectieve) beleving in een beperkt aantal urgentiegebieden.
Overbelaste gebied
In de overbelaste gebieden (Peel, Kempen, Baronie) gaat het om een totaalpakket aan problemen: extreem hoge veedichtheid en daaraan gekoppelde infectiedruk, een gigantisch mestoverschot en structurele overschrijding van allerlei milieunormen (bodem, lucht en water), enzovoort. Het idee bestaat dat dergelijke milieuproblemen met techniek (luchtwassers, mestfabrieken) opgelost kunnen worden. De praktijk wijst uit dat luchtwassers vaak niet goed functioneren (of zelfs uit staan) en dat mestfabrieken een ongezond hoge veedichtheid juist in stand houden. Als er al sprake is van een urgentiegebied, dan is het héél Brabant. Temeer omdat uitbraken van dierziekten en zoönosen een enorme impact kunnen hebben op de gezondheid van inwoners in de nabij gelegen stedelijke gebieden, de economie én de portemonnee van de belastingbetaler.
Op de veehouderijen in Brabant verblijven 5,7 miljoen varkens en 27 miljoen stuks pluimvee (CBS, 2013). Het grootste deel daarvan is gevestigd in de Brabantse en Limburgse Peelregio (4,7 miljoen varkens en 28,5 stuks pluimvee). Ook in de Kempen en zuiden van de Baronie van Breda staan veel veebedrijven. De veedichtheid in Brabant behoort tot de allerhoogste van Europa, zo blijkt uit statistische gegevens. Zelfs wereldwijd zijn er maar weinig regio’s waar meer dieren per km2 worden gehouden als in Brabant en Noord-Limburg. Om die reden hebben bewoners- en milieugroepen, verenigd in het ‘Burgerplatform Minder Beesten’, beide provincies uitgeroepen tot ‘overbelast gebied’.
- Rapport: Volksgezondheidsaspecten van veehouderij – megabedrijven in Nederland; zoönosen en antibioticumresistentie (RIVM, 2008)
- Dit artikel is tot stand gekomen in samenwerking met Milieuvereniging Land van Cuijk
En dan dit. We moeten allen zuinig aan doen met water. Maar dat vee zuipt zoetjes aan de hele voorraad drinkwater op en dan te bedenken dat de bronnen in Boxmeer en Vierlingsbeek reeds gesloten zijn, dankzij de veefabrikanten!