In deze FAQ ‘mestvergisters’ komen vragen en antwoorden aan de orde die meer inzicht geven in onderwerpen die in de media doorgaans onderbelicht blijven. Mestvergisters worden vaak voorgesteld als een oplossing voor het mestprobleem en als bron voor duurzame energie. In deze FAQ worden daar kanttekeningen bij geplaatst op basis van publiek beschikbare informatie en berekeningen. TIP: klik en herklik op een (nieuwe) vraag om te openen en te sluiten.
Basisbegrippen Coproducten Mineralen Monovergisting Gas Afvalwater Milieu en klimaat |
Rendement Overlast Risico’s Subsidies Handhaving Beleid |
Basisbegrippen
Een aanzienlijk deel van het gas dat een co-vergister produceert, wordt gebruikt om het vergistingsproces gaande te houden. Hoeveel energie de vergister gebruikt, is afhankelijk van de temperatuur van het vergistingsproces. Vuistregel is: hoe hoger de temperatuur, des te sneller het proces verloopt. Echter, naarmate de temperatuur hoger wordt, neemt de kans op storingen ook toe vanwege de gevoeligheid van het proces. Er worden drie temperatuurniveaus onderscheiden:
Psychrofiele of koude vergisting
Hierbij wordt de omgevingstemperatuur (10-20 C) gebruikt en vindt geen verwarming plaats van de vergister. Het proces verloopt traag en de gasopbrengst is laag.
Mesofiele vergisting
Bij dit type vergisting ligt de temperatuur rond 30-40 C. De processen verlopen redelijk stabiel en de gasopbrengst is hoger dan bij koude vergisting. Dit type vergister wordt voornamelijk op agrobedrijven toegepast, omdat het beheer van dit systeem eenvoudiger is. Het mag duidelijk zijn dat bij deze lage temperatuur ziektekiemen in de mest gemakkelijk overleven.
Thermofiele vergisting
Geeft een een relatief hoge opbrengst en de verblijfstijd is kort. Nadeel is dat dit proces erg gevoelig is en snel verstoord raakt. Thermofiele vergisting (50-60 C) wordt doorgaans alleen toegepast bij grotere vergistingsinstallaties met professioneel personeel.
In de natuur komen allerlei bacteriën voor die onder ideale omstandigheden (constante temperatuur van 30 tot 40 graden en optimale zuurgraad) organische stoffen kunnen omzetten (verteren), waarbij gassen vrijkomen. Bij het vergisten van mest en organische stoffen gebeurt hetzelfde, maar dan in een vergistingstank. Het gas dat door de installatie wordt geproduceerd, wordt voor een belangrijk deel gebruikt voor het verwarmen van de vergistingstank om het proces gaande te houden. Dit gas is dus niet meer beschikbaar voor andere doeleinden en gaat ten koste van het nettorendement van covergisters.
Het vergistingsproces verloopt in twee stappen, te beginnen met mengen en zure vergistingsfase (vorming vluchtige vetzuren) gevolgd door de (na)vergistingsfase, waarbij methaan wordt gevormd.
Covergisters zijn installaties waaraan naast mest, andere organische stoffen worden toegevoegd om het vergistingsproces te ondersteunen en/of op gang te houden. Organische stoffen zitten vooral in de zogeheten ‘droge stof’ van onder andere maïs, aardappelen, bermgras en allerlei bijproducten uit de voedingsindustrie.
Co-producten
Bermgras is een reststroom die op grote schaal beschikbaar komt na het maaien van wegbermen in zomer en herfst. Je zou zeggen dat dit een prima co-product is om toe te voegen aan een co-vergister. Toch kleven er een aantal nadelen aan bermgras. Op de eerste plaats is de kwaliteit van het bermgras erg belangrijk. Verontreinigingen als (teveel) zand, zware metalen en restafval (plastic, metaaldelen) hebben een negatieve invloed op het vergistingsproces.
Opmerkelijk is dat bermgras in 2010 nog ontbrak op de positieve lijst van toegestane co-producten voor vergistingsinstallaties. Digestaat waarin bermgras voorkwam, mocht destijds niet als meststof worden afgezet. Na de herziening van Bijlage Aa (“positieve lijst”) van de Mestoffenwet op 01-03-2016 mag digestaat met bermgras wel als meststof worden verhandeld. Helemaal vlekkeloos verloopt dat niet. Tijdens een controle van de NVWA in 2013 werden bij een steekproef in twee van de zeven monsters afwijkingen gevonden met onder andere fluorantheen en arseen (bron: NVWA).
Een aanzienlijk aantal co-vergisters in Nederland gebruikt maïs, maar ook andere (eetbare) landbouwproducten, om het vergistingproces op gang te brengen en te houden. Zoals we eerder zagen, komt het meeste gas van covergisters uit deze extra toegevoegde co-producten en niet uit de mest zelf. Aan het toevoegen van co-producten die op zichzelf prima geschikt zijn als diervoeder, kleven diverse nadelen.
Zo moeten deze gewassen extra geteeld, geoogst en aangevoerd worden. Ook dit kost energie. Bovendien leggen deze gewassen beslag op de toch al schaarse grond in Nederland. Een bijkomend effect kan zijn dat vervolgens weer diervoeders van elders (EU-landen, Zuid-Amerika) aangevoerd moeten worden. Ook dit kost weer extra energie. Al deze factoren dienen meegeteld te worden bij het berekenen van het nettorendement van co-vergisters.
De overheid heeft een lange lijst met toegestane co-producten gepubliceerd die officieel zijn toegestaan als toevoeging aan mest(co)veristers. Dit overzicht wordt ook wel de ‘positieve lijst met co-producten’ genoemd; mede naar aanleiding van grootschalige omkatpraktijken van niet-toegestane (negatieve) co-producten.
De ‘positieve lijst’ is 23 juli 2009 uitgebreid door toenmalig minister Gerda Verburg (CDA) van Landbouw met een reeks co-producten die op dat moment al op grote schaal (illegaal) werden toegevoegd. De thans toegestane co-producten zijn vastgelegd in artikel 4 van de Meststoffenwet onder bijlage Aa en artikel 8 en 9 onder bijlage Ab.
Bijlage Aa bestaat uit een onderverdeling met organische stoffen:
- I. Stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld
- II. Stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld
- III. Stoffen die bij de productie van meststoffen kunnen worden gebruikt
- IV. Eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld
Bijlage Ab bevat een lijst met maximale waarden voor verontreinigingen:
- Maximale waarden voor zware metalen
- Maximale waarden voor organische microverontreinigingen in meststoffen
- Protocollen voor analyses van een pakket een componenten en verontreinigingen
Diervoerder en/of bodemverbeteraar
Co-producten kunnen bestaan uit allerlei afvalstromen uit de voedsel- en verwerkende industrie, maar ook uit reguliere landbouwproducten zoals mais, aardappelen, granen, enz. Een aanzienlijk deel van deze co-producten is ook geschikt als diervoeder en moet extra worden verbouwd om co-vergistingsinstallaties draaide te houden. Dit legt beslag op de toch al schaarse grond in Nederland.
Daarnaast zijn veel organische afvalstromen ook prima geschikt als bodemverbeteraar. Bermgras, een afvalproduct bij uitstek dat ontstaat tijdens maaien van wegbermen, blijkt in de praktijk veel problemen op te leveren als co-product voor co-vergisters vanwege de aanwezigheid van allerlei restafval.
Dunne mest van dieren bestaat voor circa 90% uit water en, afhankelijk van de diersoort, uit circa 10% (of minder) droge (organische) stoffen. Het percentage organische stoffen in dunne mest is te gering om het vergistingsproces überhaupt op gang te krijgen. Daarom worden er extra organische stoffen (bijvoorbeeld maïs, bermgras, enz) aan co-vergisters toegevoegd. De hoeveelheid organische stof die in mest en coproducten aanwezig is, wordt uitgedrukt in het percentage (%) drogestof per ton. Een ton rundermest bevat bijvoorbeeld 10% DS en een ton maïssilage meer dan 80%.
Mineralen
In het antwoord op een vorige vraag kwam aan de orde dat mestvergisters geen verandering brengen in de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de mest. Deze mineralen blijven dus achter na het vergistingsproces. Wat mestvergisters wél doen, is de koolstofverbindingen die in de droge stof aanwezig zijn omzetten in gas volgens deze formule:
Organische stof (C) + warmte + bacteriën -> CH4 (gas)
Dit betekent dat het toch al geringe aandeel koolstofverbindingen aan de mest wordt onttrokken, terwijl koolstof juist hard nodig is om het humusgehalte in de bodem op peil te houden. Humus is cruciaal voor een gezonde, vitale bodem! Wat overblijft is dus een dikke prut waar alle fosfaat en stikstof nog aanwezig is en nagenoeg géén koolstofverbindingen meer voorkomen. De omgekeerde wereld!
Het percentage organische stof in de Nederlandse bodem is de afgelopen decennia gestaag gedaald door introductie van andere landbouwtechnieken, waaronder omschakeling van stalsystemen met dunne mest en het injecteren van deze mest. Anders dan vaste mest bevat dunne mest relatief weinig organische stoffen. Door deze stoffen in een vergister te stoppen, neemt het aandeel organische stoffen nog verder af. Vergisters leveren dus geen bijdrage aan het verbeteren van een gezond bodemleven. Daar komt bij dat covergisters niets veranderen aan het overschot aan fosfaat en stikstof. Dat blijft gelijk of neemt zelfs toe door het toevoegen van coproducten.
Overheden en agrosector spreken meestal van ‘herstellen van kringlopen op West-Europese schaal’ als zij het hebben over het wegwerken van het fosfaat- en stikstofoverschot. In werkelijkheid is er helemaal geen sprake van structureel herstel van de verstoorde kringlopen. Fosfaat en andere mineralen worden immers nog steeds op grote schaal geïmporteerd in de vorm van soja via de haven van Rotterdam.
Om deze gewassen te kunnen verbouwen, wordt in Zuid-Amerika op grote schaal kunstmest gebruikt afkomstig uit fosfaatmijnen in bijvoorbeeld Marokko en Tunesië. Samen met de soja komen deze mineralen vervolgens in Europa terecht en vervolgens grotendeels via de mest weer uitgescheiden. Een deel daarvan kan geplaatst worden op Nederlandse akkers, de rest is overschot. Aangezien dit mineralenoverschot achterblijft in Europa, wordt de disbalans in stand gehouden. Dat is bepaald geen gezonde, gesloten kringloop.
Na vergisting blijven de meeste mineralen (stikstof en fosfaat) achter in het zogeheten digestaat, zeg maar de dikke prut in de vergistingstank. Afhankelijk van de toegevoegde co-producten mag het digestaat op land worden uitgereden of moet het elders (buiten de landbouw) worden verwerkt. Hoe dan ook neemt het overschot aan stikstof en fosfaat niet af en neemt deze zelfs verder toe bij co-vergisting. In Nederland is geen plaats voor dit mineralenoverschot zoals blijkt uit onderstaande grafiek:
De blauwe balkjes geven de plaatsingsruimte voor fosfaat per provincie aan. De oranje balkjes het overschot aan fosfaat afkomstig uit dunne mest.
Deze grafiek laat zien dat de provincies Brabant, Gelderland, Overijssel, Limburg, Friesland en Utrecht te maken hebben met een aanzienlijk tot fors stikstofoverschot dat niet geplaatst kan worden op de beschikbare gronden in die provincies.
Vanwege het ontbreken van afzetmogelijkheden wordt een groot deel van de gasopbrengst van co-vergisters gebruikt om het digestaat verder in te dikken. Op die manier wordt getracht te besparen op transportkosten naar het buitenland. Maar ook in de meeste andere EU-landen kampt de agrosector met een mineralenoverschot. Dus waarheen met al die mineralen? Zie ook: Brabant levert grootste bijdrage nationaal mineralenoverschot
De sector heeft hoge verwachtingen voor het afzetten van digestaat als zogeheten ‘kunstmestvervangers’. In de praktijk komt daar tot dusver weinig van terecht. Zelfs als er een wettelijke status komt voor dit ‘bruine goud’ van de Europese Commissie, dan nog zijn de afzetkansen van mineralenconcentraten gering, zo blijkt uit onderzoek van Wageningen Universiteit.
Dit heeft onder andere te maken met de samenstelling van het digestaat dat niet aansluit op de behoeften van bijvoorbeeld akkerbouwers. Vaak wordt (toekomstige) schaarste aan fosfaat opgevoerd als hét lonkende perspectief, maar het aandeel fosfor dat in Nederland in de vorm van kunstmest wordt gebruikt schommelt rond de 5 procent. Bovendien krijgen akkerbouwers daar de stikstof en kali bij waar ze niet op zitten te wachten.
Het vervangen van stikstof uit kunstmest door stikstof uit dierlijke mest is wel interessant, aangezien circa 34 procent van de stikstof in de landbouw in de vorm van kunstmest wordt gebruikt. Echter, circa de helft van de totale hoeveelheid stikstof (grotendeels geïmporteerd via grondstoffen voor veevoeder) verdwijnt nog altijd ongebruikt in de keten en belandt uiteindelijk in het milieu (bodem, lucht en grondwater). Daarom dient beperking van de import van stikstof prioriteit te krijgen.
Hoe dan ook blijft de Nederlandse veesector zitten met een enorm overschot aan mineralen, waardoor de kansen voor ‘mestverwaarding’ beperkt zijn. Co-vergisters brengen de oplossing voor dit mineralenprobleem bepaald niet dichterbij.
Nee. In een eerder antwoord in deze FAQ is aangegeven dat vergisters gas produceren door koolstof (C) uit organische stoffen om te zetten in gas (CH4). Dat proces verloopt volgens deze formule:
Organische stof (C) + warmte + bacteriën > CH4 (gas)
De kern van het mestprobleem bestaat voornamelijk uit een overschot aan stikstof (N) en fosfaat (P). Een kind kan zien dat in methaan (CH4) geen stikstof (N) en fosfaat (P) voorkomen. Dat betekent dat na vergisting alle stikstof (N-verbindingen) en fosfaat (P-verbindingen) achter blijven in de vergistingstank.
Mineralen nemen zelfs toe
Door co-producten toe te voegen (noodzakelijk om het vergistingsproces überhaupt op gang te brengen) neemt de hoeveelheid stikstof en fosfaat zelfs toe. In een ton maïssilage (veel gebruikt als co-product in de praktijk) zit bijvoorbeeld 16,6 kg stikstof en 6,3 kg fosfaat. Ter vergelijking: in een ton dunne rundermest zit circa 4,4 kg stikstof en 1,6 kg fosfaat. Co-vergisters leveren dus allesbehalve een oplossing aan het verminderen van het mineralenprobleem!
Met de import van grondstoffen (waaronder soja uit Zuid-Amerika), importeert de Nederlandse veehouderij grote hoeveelheden mineralen zoals fosfaat (P) en stikstof (N). Planten en dieren hebben fosfaat en stikstof nodig om te kunnen groeien. Maar een overmaat aan stikstof en fosfaat is slecht voor het milieu en de volksgezondheid.
De veestapel in Nederland produceert al decennia veel meer mest (met daarin fosfaat en stikstof) dan goed is voor bodem en planten. Dat heeft geleid tot verstoring van gezonde kringlopen. De agrosector in Nederland heeft met andere woorden een structureel mest- en mineralenoverschot, In de Peelregio is dat overschot opgelopen tot circa 75%.
Mestvergisters leveren géén bijdrage aan het oplossen van dit probleem. Een kind kan zien dat in gas (CH4) géén P (fosfaat) of stikstof (N) zit. Na vergisting blijven deze mineralen achter in de vergiste mest. In Nederland is geen plaats voor deze mineralen (er is immers een overschot). Elders in Europa dan? Ook niet, want ook daar is sprake van een overschot aan deze mineralen.
Brabant levert grootste bijdrage nationaal mineralenoverschot
Monovergisters
Onderzoek door Wageningen Universiteit heeft uitgewezen dat monomestvergisting zonder extra toevoeging van glycerol niet rendabel is (afgezien van de riante subsidies). Dit blijkt eveneens in de praktijk: Pieter Heeg uit Hinnaard (Fr.), pionier op het gebied van monomestvergisting, trekt er na 2 jaar de stekker uit, aldus een bericht in Boerderij (2 juli 2018). Volgens hem is het niet mogelijk een monomestvergister rendabel te laten draaien.
Weer een fabel ontmanteld: Friese pionier stopt met monovergister. "Hij concludeert na 2 jaar dat het niet mogelijk is om een monovergister rendabel te laten draaien." RE: Tweede Kamer & Rekenkamer: word eens wakker. Miljarden € over de balk gesmeten.https://t.co/YWoogJ0JMi
— Mens, Dier & Peel (@knakdeworst) July 3, 2018
Het antwoord op deze vraag is: ja! In de praktijk wordt vaak glycerine (glycerol) aan mestmonovergisters toegevoegd. Glycerine is een drievoudige alcohol met de formule C3H8O3 (let op de C). Wageningen Universiteit heeft twee monovergistersystemen voor plaatsing bij melkveehouderijen onderzocht en kwam onder andere tot de conclusie dat mestmonovergisters zónder glycerine verliesgevend zijn en dat deze systemen na toevoeging van circa 5% glycerine een klein plusje opleveren.
- Systeem 1 draaide volgens de onderzoekers bij 80 melkkoeien een bedrijfsverlies van – € 42.602 per jaar op alleen mest en – € 26.216 op mest en glycerine. Bij 200 melkkoeien was het verlies bij alleen mest – € 6.745 en na toevoeging van 5% glycerine een winst van € 26.690.
- Systeem 2 draaide een verlies op het rantsoen met mest, graanresten en natuurgras van – € 1.668 en een winst van € 10.501 wanneer 4,8% glycerine werd bijgevoegd, inclusief benutting eigen warmte en elektriciteit.
Conclusie
Evenals bij co-vergisters zijn het dus de co-producten (in dit geval glycerine) die de belangrijkste bijdrage leveren aan het rendement van de vergister en niet de mest zelf.
De gasopbrengst van vergisters neemt af naarmate mest langer in een gierkelder of opslagsilo is opgeslagen, omdat ook tijdens de opslag al vergisting en vervlieging van gas en andere vluchtige verbindingen plaatsvindt. Uit onderzoek van Wageningen Universiteit blijkt dat de gasopbrengst van mest met 30% per maand daalt. Dit betekent dat mest na drie maanden of langer inde opslag nauwelijks nog enig rendement oplevert.
Het gasrendement van mest is sowieso al bijzonder laag. Om het rendement van mest optimaal te kunnen benutten, zouden alle veestallen in Nederland omgebouwd moeten worden. Dit vergt een enorme investering die nooit terugverdiend kan worden uit de netto gasopbrengst. Net als bij co-vergisters worden zelfs aan mono-vergisters hulpstoffen toegevoegd om deze systemen enigszins rendabel te krijgen.
Officieel zijn mestmonovergisters installaties waarin uitsluitend mest wordt vergist. Is dat in de praktijk ook altijd het geval? Het antwoord is: nee! Aan mestmonovergisters wordt vaak glycerine toegevoegd om, net als bij covergisters, de installatie draaiende te houden. De term mestmonovergister is dus misleidend.
Mest(mono)vergisters worden nogal eens aangeprezen als installaties die een bijdrage leveren aan het reduceren van broeikasgassen in de melkveehouderij. De sector heeft een gezamenlijke uitdaging geformuleerd om de gehele productieketen energieneutraal te maken. De Rabobank stelt in een notitie dat monovergisting hierop ‘een aanvulling kan zijn’ (dus geen significante oplossing is), maar ook dat vergisting van mest ‘economisch minder rendabel is’. Het reduceren van de veestapel (bijvoorbeeld -20%) gaat sneller en is vele malen effectiever. Dat roept opnieuw de vraag op waarom er zoveel subsidie (300 miljoen euro per jaar!) aan mestmonovergisters wordt verleend?
Gas
In Nederland zijn diverse energieleveranciers die stroom of gas leveren afkomstig van (co)(mono)mestvergisters, waaronder Greenchoice (what’s in a name?) en grote jongens als Eneco, Nuon en Essent. Deze bedrijven geloven nog altijd in de fabel dat stroom of gas uit mestvergisters de titel ‘duurzaam’ verdient. Of zouden ze vooral geïnteresseerd zijn in de riante subsidies van de overheid?
Wil je na het lezen van deze FAQ niet langer aan meewerken aan covergisters? Zeg dan je contract op en stap over naar een energieleverancier die gegarandeerd écht duurzame energie levert (bij voorkeur geproduceerd in Nederland)! Er zijn maar een paar écht duurzame producenten in Nederland, waaronder Qurrent of Pure Energie.
NB Kijk goed naar de wijze waarop jouw leverancier energie produceert. Vaak zit deze informatie weggestopt op website en folders. Niet zelden worden windmolens en zonnepanelen naar voren geschoven en andere energiebronnen zoals mestvergisters buiten beeld gehouden.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden is extra achtergrondinformatie nodig. Stel: we stoppen alle dunne mest van varkens en runderen in Nederland in een (co)vergister. Levert dat voldoende gas op voor alle huishoudens in Nederland voor koken, douchen en verwarming? Om te beginnen is informatie nodig over de totale mestproductie:
In 2015 produceerde de Nederlandse rundvee- en varkensstapel volgens het CBS in totaal 71,5 miljoen ton dunne mest. Wanneer alle dunne mest van deze runderen en varkens in (co)vergisters zou worden gestopt, levert dat in THEORIE* een brutogasopbrengst op van circa 1,4 en 0,8 miljard m3 ZONDER rekening te houden met bijdrage uit coproducten en andere factoren*.
Ondanks de eerdere kanttekening houden we bij het beantwoorden van het vervolg van deze vraag even de maximale (theoretische) gasopbrengst van 1 miljard m3 gas aan. Dit lijkt veel, maar hoeveel is dat ten opzichte van het aardgas dat uit de bodem in Groningen wordt gehaald en het verbruik van huishoudens in Nederland?
Volgens het CBS werd er in 2015 ruim 51 miljard m3 aardgas uit de Groningse bodem gehaald. De volgende grafiek en tabel laten zien dat de inwoners van Groningen weinig hoeven te verwachten van (co)vergisting van mest:
De tabel en grafiek laten zien dat Nederlandse huishoudens in 2015 in totaal 7,6 miljard kubieke meter gas uit Groningen verbruikten. Omgerekend is dat 14,85% van de totale hoeveelheid gas die in Groningen uit de bodem wordt gehaald. De THEORETISCH bruto-opbrengst van gas uit mest is maximaal circa 2%*.
* Het gaat hier nadrukkelijk om een THEORETISCHE BRUTO-OPBRENGST. In deze berekening is géén rekening gehouden met het feit dat een aanzienlijk deel van het gas direct door de vergisters zelf wordt verbruikt en niet beschikbaar is voor levering aan het aardgasnet (hiervoor is bovendien een extra zuiveringsstap nodig). Verder is geen rekening gehouden met de bijdrage uit co-producten (9/10 van het gas); slechts 1/10 van het gas komt uit mest. Bovendien zal een groot deel van de mest in de praktijk niet beschikbaar zijn voor vergisting, omdat deze direct op het land wordt verspreid. Daarnaast zouden álle stallen in Nederland omgebouwd moeten worden om de gasopbrengst te optimaliseren wat leidt tot enorme investeringen. Daar bovenop komt een eindeloze colonne vrachtwagens om de mest te vervoeren naar de vergister. In werkelijkheid zal de NETTO gasopbrengst uit mest dus vele, vele malen lager uitvallen en ergens rond de 0,1% of nog lager liggen.
Conclusie
Het antwoord op deze vraag luidt dus volmondig: Nee, mestvergisters zullen nooit voldoende gas leveren om te kunnen voorzien in het aardgasverbruik in Nederland.
Uitgaande van officiële gegevens van het CBS is het antwoord klip en klaar: (co)vergisters leverden in 2015 helemaal niets aan het aardgasnet. Het biogas dat in 2015 wel aan het aardgasnet werd toegevoegd, was afkomstig van stortplaatsen en overige bronnen. Het gas dat door co-vergisters werd geproduceerd, ging op aan productie van elektriciteit en warmte, voornamelijk binnen installaties binnen het eigen bedrijf.
Ook als we verder teruggaan in de tijd blijkt uit cijfers van het CBS dat co-vergisters sinds 2000 (en ook de tien jaar daarvoor) netto geen gas leverden aan het aardgasnet. Het enige effect van co-vergisters is dat deze bedrijven minder gas uit Groningen gebruiken. Dat omliggende wijken kunnen koken, douchen en verwarmen op gas afkomstig van co-vergisters blijkt in de praktijk dus een fabel.
Rapport Rabobank
De Rabobank meldde in november 2011 in een rapport dat de eerste projecten met zogeheten “groen gras” operationeel zijn. Die bevestigden volgens de bank dat ‘omvang nodig is om tot een acceptabele kostprijs van groen gas te komen. Capaciteit van het aardgasnet en de omvang van het project kunnen bepalend zijn of “groen gas” kansrijk is. Bestaande vergisters hebben volgens de bank het voordeel dat zij restwarmte hebben en relatief goedkoop stroom kunnen leveren voor de opwerkingsinstallatie.
De kosten voor het opwerken van mestvergistergas liggen per m3 ruw gas bij een gemiddeld project hoger dan de WKK-kosten. Wanneer te grote investeringen moeten worden gepleegd in de gasleiding naar het aardgasnet en/of wanneer het volume te klein is (minder dan 5 miljoen m3 gas) loopt de kostprijs snel op, aldus de Rabobank.
Nee, gas uit mestvergisters mag niet direct aan het aardgasnet worden geleverd, omdat de samenstelling van dit gas afwijkt van regulier aardgas. Het gasmengsel uit een mestvergister bestaat namelijk voor circa 60-65% uit methaan en 35-40% uit CO2. Ook komen er geringe hoeveelheden H2S (rotte-eierenlucht) en NH3 (ammoniak) in voor plus water. Regulier aardgas bestaat boor 90% uit CH4 en 10% CO2 en geringere fracties N2, H2S en water. Voordat gas uit vergisters aan het aardgasnet mag worden toegevoegd, zijn extra zuiveringsstappen noodzakelijk in een speciale installatie. In de praktijk wordt daarom géén gas van covergisters aan het aardgasnet geleverd, zo blijkt uit gegevens van het CBS.
De samenstelling van gas uit (mest)vergisters wijkt af van regulier aardgas. In de praktijk wordt het gas van mest(co)vergisters voornamelijk gebruikt op locatie voor productie van warmte of elektriciteit (warmtekrachtkoppeling, WWK).
Een tweede optie (levering aan het aardgasnet) komt tot dusver in de praktijk weinig voor in verband met extra investeringen in installaties om dit gas op te waarderen tot dezelfde kwaliteit als aardgas. Wanneer grote investeringen gedaan moeten worden in aansluiting naar het aardgasnet en/of wanneer het volume te klein is (minder dan 5 miljoen m3) loopt de kostprijs van dit gas snel op. Sterker: er wordt volgens het CBS helemaal geen gas van (co)vergisters aan het aardgasnet geleverd. Met de opkomst van grootschalige mest(mono)vergisters lijkt directe levering aan het aardgasnet wel in opkomst te zijn.
Een derde optie is handel in groencertificaten. Daarbij wordt het overschot aan energie dat niet op het bedrijf wordt verbruikt, verkocht als ‘duurzame energie’ door middel van certificaten. Als lokale overheden beweren dat ze gas van een (co)vergister afnemen, gaat het meestal om handel in dergelijke certificaten.
Een aanzienlijk deel van het gas dat met een co-vergister wordt geproduceerd, wordt gebruikt om de inhoud van de vergistingstank op te warmen en het vergistingsproces gaande te houden. Afhankelijk van de inrichting van de installatie is hiervoor circa 25% tot 30% van het gas nodig. Het gas dat overblijft, wordt in de meeste gevallen verbrand voor het verwarmen van stallen of voor het opwekken elektriciteit met een gasgenerator. Deze motoren hebben doorgaans een elektrisch rendement van 32,5%. Daarnaast levert het koelwater van de gasmotor warmte op die ingezet kan worden voor het verwarmen van stallen (rendement circa 55%).
Bij het berekenen van het nettorendement van mest(co-)vergisters dient tevens rekening gehouden te worden met het energieverbruik voor het aanvoeren van co-producten en afvoeren van afvalstoffen. Indien alle energiestromen bij elkaar worden opgeteld, is het nettorendement van co-vergisters bepaald niet gunstig. Zo ongunstig zelfs dat co-vergisters zonder voortdurende SDE+ subsidie nooit rendabel zijn te exploiteren.
Onderstaande grafiek toont de gasopbrengst van diverse mestsoorten en coproducten. Het gaat om gemiddelde opbrengsten uitgedrukt in hoeveelheid geproduceerd methaan per 1.000 kg (ton) product. De werkelijke opbrengst in de praktijk is afhankelijk van het droge stofgehalte. Ter vergelijking is het methaangehalte per ton aardgas toegevoegd.
De cijfers geven aan dat de extra toegevoegde coproducten verhoudingsgewijs meer methaan opleveren dan de diverse mestsoorten. Een voorbeeld: uit 1 ton bermgras kan gemiddeld 120 m3 methaan worden gewonnen tegenover slechts 14 m3 uit 1 ton dunne rundermest. De gasopbrengst bermgras ten opzichte van rundermest = 9:1.
In de praktijk komt het meeste gas uit een covergister dus niet uit de mest, maar uit de extra toegevoegde co-produkten. In de praktijk ligt het nettorendement nog lager, doordat ook de energie plus kosten van het vergistingsproces, aan- en afvoer van mest en coproducten meegeteld dienen te worden.
Prof. Lucas Reijnders: ‘Mestfabrieken zijn ecologische waanzin’
Om gas te produceren heb je het element koolstof (C) en waterstof (H) nodig. Aardgas (methaan) dat je thuis gebruikt om te koken, het huis te verwarmen en douchen heeft bijvoorbeeld de formule CH4. Zoals je ziet, komt er in aardgas een C voor van koolstof. Deze C zit ook in plantaardig materiaal in de vorm van allerlei koolhydraten (suikers en zetmeel) en eiwitverbindingen. Na vertering in de maag van dieren wordt een deel van deze koolstofverbindingen uitgescheiden en komt in de mest terecht. Vaak als zwevende delen die ook wel ‘droge stof’ worden genoemd.
Milieu en klimaat
Mest(mono)vergisters worden nogal eens aangeprezen als installaties die een bijdrage leveren aan het reduceren van broeikasgassen in de melkveehouderij. De sector heeft een gezamenlijke uitdaging geformuleerd om de gehele productieketen energieneutraal te maken. De Rabobank stelt in een notitie dat monovergisting hierop ‘een aanvulling kan zijn’ (dus geen significante oplossing is), maar ook dat vergisting van mest ‘economisch minder rendabel is’. Het reduceren van de veestapel (bijvoorbeeld -20%) gaat sneller en is vele malen effectiever. Dat roept opnieuw de vraag op waarom er zoveel subsidie (300 miljoen euro per jaar!) aan mestmonovergisters wordt verleend?
De eerste indruk is dat het opvangen en gebruiken van methaan (CH4) uit mest een goed idee is. Maar zo simpel ligt het niet. Zo komt circa 80% van het methaan komt bij koeien volgens onderzoekers van Wageningen Universiteit vrij via de mond (boeren) als gevolg van vergistingsprocessen in de diverse magen en als scheten. Dit ‘opboerend’ gas vervliegt direct in de buitenlucht. Wereldwijd levert de veestapel (met name rundvee) op deze manier een grote bijdrage aan het broeikaseffect. Slechts 20% van het methaan dat koeien produceren komt in de mest terecht (waarvan eveneens veel vervliegt naarmate de mest ouder wordt).
De agrosector (veehouderij) stoot met afstand de grootste hoeveelheid methaan uit in Nederland. De uitstoot door de tweede bron (afvalverwijdering) is de afgelopen decennia sterk gedaald. In de agrosector loopt de uitstoot juist op.
Een ander sterk broeikasgas dat vrijkomt in de veehouderij (opnieuw vooral bij koeien) is stikstofdi0xide (N2O) in de volksmond bekend als lachgas. Dit gas komt vrij bij de opslag van dierlijke mest en omzettingen van stikstofmeststoffen in de bodem.
Bij lachgas een vergelijkbaar patroon als bij methaan. Terwijl de industrie een forse reductie heeft bereikt, loopt de uitstoot aan lachgas in de agrosector de laatste jaren weer op.
Bij snelle verwerking van verse mest zou de uitstoot van methaan en lachgas deels beperkt kunnen worden (zie monovergisters). Echter, in de praktijk verdwijnt het grootste deel van de broeikasgassen (lachgas en methaan) direct in de atmosfeer.
Volgens onderzoek van Wageningen Universiteit kunnen mestmonovergisters door aanpassing van de stal, het weidesysteem en kunstmestvervanging door digestaat een besparing opleveren van 9 tot 12% op de voetafdruk van 1,8 kg CO2/kg melk.
De bijdrage aan het terugdringen van het broeikaseffect door het vergisten van mest is (zelfs onder ideale omstandigheden) beperkt tot marginaal te noemen vergeleken bij de hoeveelheden methaan en lachgas die direct in de atmosfeer verdwijnen. Minder dieren houden zet dus sneller zoden aan de dijk en is bovendien kosteneffectiever én duurzamer.
Volgens het rapport ‘Tackling climate chance through livestock‘ van de Wereldvoedselorganisatie FAO produceert de veestapel wereldwijd 7,1 gigaton aan CO2-equivalenten per jaar aan methaan en lachgas. Dat is uitgeschreven: 7.100.000.000.000 kg CO2 per jaar! Omgerekend gaat het om 14,5% van de totale uitstoot aan broeikasgassen ter wereld. Het grootste deel van deze uitstoot verdwijnt dus direct in de atmosfeer via boeren en scheten. Daaraan kunnen zelfs 1 miljoen mestvergisters niets aan veranderen.
Om het beeld compleet te maken deze grafiek uit het eerder genoemde rapport van de FAO. Hierin zijn de broeikasemissies van de totale agrarische productieketen in beeld gebracht. Vergistingsprocessen in de pens van dieren vertegenwoordigt 39,1% van de totale emissie aan CO2-equivalenten methaan. De som vrijkomend lachgas via uitrijden van mest en plantenresten komt uit op 16,4+7,7 = 24,1%. Het aandeel dat vrijkomt via mestmanagement is ‘relatief beperkt’ tot 4,3+5,2 = 9,5%.
Je kunt oneindig veel subsidies in mestvergisters blijven pompen, maar deze installaties maken de wereld écht niet duurzamer.
Het antwoord is dus: Nee, co-vergisters leveren uiteindelijk geen essentiële bijdrage aan het terugdringen van het klimaatprobleem. Minder beesten (vooral herkauwers) houden is effectiever.
Volgens emeritus-hoogleraar Lucas Reijnders is de energie-opbrengst van vergisters erg laag. “Er gaat ongeveer evenveel energie in als er uitkomt.” Om die reden kan volgens Reijnders bij biovergisting niet gesproken worden van energiewinning op grote schaal. De energie-opbrengst kan bij co-vergisting worden verhoogd door co-producten (zoals maïs) aan de mest toe te voegen, maar ook dan is de opbrengst maar 2,5 maal de hoeveelheid ingevoerde energie.
Vergeleken met windenergie (opbrengst: 20 maal de ingevoerde energie) steekt het rendement van co-vergisters dus bijzonder schril af. Dat is ook de reden dat er zoveel subsidie in wordt gepompt. C0-vergisters zijn dus onrendabel en zonder subsidie niet in bedrijf te houden.
Nee, de Reclame Code Commissie heeft energiebedrijf Essent in december 2013 al een keer op de vingers getikt, omdat Essent in een advertentie de suggestie wekte dat het gas uit een covergister uitsluitend afkomstig zou zijn van koeienpoep. Dat is niet zo. Ook de uitlating dat het om ‘duurzame’ koeienpoep zou gaan, vond de Reclame Code Commissie eveneens in strijd met de code dat consumenten niet misleid mogen worden.
Benamingen als groen gas, biogas, ecogas, enzovoort in combinatie met covergisting van mest suggeren dat er sprake zou zijn van ecologisch verantwoorde productie. Dat is discutabel. Indien de totale invoer (mest, coproducten, energie) en uitvoer (gas) tegen elkaar weggestreept worden, levert dat een negatieve energiebalans op. Bovendien komt de meeste energie van covergisters niet uit de mest, maar uit de toegevoegde coproducten. Bovendien zijn covergisters nooit rendabel zonder structurele subsidies (geld van belastingbetalers).
Covergisting heeft dus niets met duurzaam opgewekte energie te maken. Mede ook omdat toegevoegde coproducten zoals mais en aardappelen ook direct aan dieren gevoederd kunnen worden. Wanneer deze producten in een covergister worden gestopt moeten deze bovendien extra worden verbouwd en/of aangevoerd. Dit legt extra beslag op de toch al schaarse grond. Daarnaast onttrekken vergisters organische stoffen aan de kringloop.
Rendement
Onderzoek door Wageningen Universiteit heeft uitgewezen dat monomestvergisting zonder extra toevoeging van glycerol niet rendabel is (afgezien van de riante subsidies). Dit blijkt eveneens in de praktijk: Pieter Heeg uit Hinnaard (Fr.), pionier op het gebied van monomestvergisting, trekt er na 2 jaar de stekker uit, aldus een bericht in Boerderij (2 juli 2018). Volgens hem is het niet mogelijk een monomestvergister rendabel te laten draaien.
Weer een fabel ontmanteld: Friese pionier stopt met monovergister. "Hij concludeert na 2 jaar dat het niet mogelijk is om een monovergister rendabel te laten draaien." RE: Tweede Kamer & Rekenkamer: word eens wakker. Miljarden € over de balk gesmeten.https://t.co/YWoogJ0JMi
— Mens, Dier & Peel (@knakdeworst) July 3, 2018
Een aanzienlijk deel van het gas dat met een co-vergister wordt geproduceerd, wordt gebruikt om de inhoud van de vergistingstank op te warmen en het vergistingsproces gaande te houden. Afhankelijk van de inrichting van de installatie is hiervoor circa 25% tot 30% van het gas nodig. Het gas dat overblijft, wordt in de meeste gevallen verbrand voor het verwarmen van stallen of voor het opwekken elektriciteit met een gasgenerator. Deze motoren hebben doorgaans een elektrisch rendement van 32,5%. Daarnaast levert het koelwater van de gasmotor warmte op die ingezet kan worden voor het verwarmen van stallen (rendement circa 55%).
Bij het berekenen van het nettorendement van mest(co-)vergisters dient tevens rekening gehouden te worden met het energieverbruik voor het aanvoeren van co-producten en afvoeren van afvalstoffen. Indien alle energiestromen bij elkaar worden opgeteld, is het nettorendement van co-vergisters bepaald niet gunstig. Zo ongunstig zelfs dat co-vergisters zonder voortdurende SDE+ subsidie nooit rendabel zijn te exploiteren.
Afvalwater
Mens, Dier & Peel heeft in 2011 / 2012 gesprekken gevoerd met waterschap Aa en Maas over het toezicht op het afvalwater van mest(be)verwerkingsinstallaties. Daaruit kwam naar voren dat beheerders van deze installaties zelf watermonsters mogen nemen van het afvalwater dat wordt geloosd. Verder gaf het waterschap aan dat zij minder dan één keer per jaar controleren wat er in het oppervlaktewater wordt geloosd. Bovendien mag deze controle niet aan de afvoerpijp worden uitgevoerd, maar uitsluitend indirect door ergens in het oppervlaktewater een watermonster te nemen.
Waterschap bezorgd over antibiotica afvalwater mestfabrieken
Mens, Dier & Peel heeft in 2011 / 2012 waterschap Aa en Maas in ‘s-Hertogenbosch geattendeerd op de aanwezigheid van resistente bacteriën en antibiotica is het afvalwater van mestverwerkingsinstallaties. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het publiceren van aanvullende beleidsregel in december 2012 voor het lozen van afvalwater door mest(be)verwerkers.
In deze beleidsregel staat onder andere dat in het stroomgebied van Aa en Maas mest(be)verwerkingsinstallaties voorzien moeten zijn van een extra filterinstallatie (omgekeerde osmose). Deze techniek geldt ook voor mestvergisters wanneer na het vergistingsproces het digestaat wodt gescheiden in dunne en dikke fractie. In de praktijk wordt deze techniek nog lang niet overal toegepast. Bovendien is omgekeerde osmose een storingsgevoelige techniek die in de praktijk bepaald niet vlekkeloos werkt.
Nee. Zoals eerder opgemerkt blijft na het vergistingsproces een dikke prut (digestaat) over in de vergistingstank waarin nog alle fosfaat- en stikstofverbindingen zitten. Deze drab mag niet op het oppervlaktewater worden geloosd (het is en blijft gewoon mest). Doorgaans is deze mest tijdens de vergisting verwarmd tot circa 30 à 40 graden. Dat betekent dat deze drab niet gepasteuriseerd is, en dus nog allerlei verontreinigingen en ziektekiemen kan bevatten. In veel gevallen wordt de reststroom alsnog uitgereden op het land (mét daarin alle fosfaat en stikstof)!
Een optie is om na vergisting de dunne en dikke fractie te scheiden door middel van een filter- of scheidingsinstallatie. Want in wezen is dat het hoofddoel: zoveel mogelijk water lozen, zodat de transportkosten omlaag gaan. In zowel dikke fractie als het geloosde afvalwater kunnen daarnaast allerlei verontreinigingen voorkomen, zoals antibiotica en resistente bacteriën.
Overlast
Mestvergisters, vooral co-vergisters, zijn een industriële activiteit met aanvoer van co-producten en afvoer van afvalstromen. Dit veroorzaakt naast stank veel extra vrachtverkeer en lawaai. Vaak op smalle wegen die daar niet op zijn berekend die bovendien ook door fietsers worden gebruikt. Dit kan leiden tot gevaarlijke situaties.
Over één ding zijn alle omwonenden van co-vergisters het eens: vergistingsinstallaties verspreiden een permanente en structurele wolk stank in de omgeving. De hoeveelheid en ernst van de stank is afhankelijk van de soort c0-producten die bijgemengd worden en de deskundigheid van de beheerder. Enkele beruchte voorbeelden in de Peelregio zijn onder andere de mestvergisters in Nistelrode, Wanroij en Heibloem:
[youtube]https://youtu.be/CCaye_Ftskg[/youtube]
Risico's
In Duitsland heerst op een steeds grotere schaal chronisch botulisme op melkveebedrijven. Koeien vermageren, krijgen spierverlamming en abcessen en gaan uiteindelijk dood. Maar ook veehouders werden ziek en enkelen zijn zelfs overleden. Als belangrijke oorzaak wordt (naast glyfosaat) gewezen op het gebruik van giftig digestaat door illegaal bijmengen van slachtafval.
Bron: Melkvee Nr. 11 December 2013
Uit een rapportage van het tv-programma Reporter (november 2012) blijkt dat mest(co)vergisters worden gebruikt om afvalstromen op illegale wijze weg te werken door deze te vermengen met co-produkten. De beheerder van een mestvergister is daar in de meeste gevallen zelf niet van op de hoogte.
De risico’s rondom biogasinstallaties kunnen verdeeld worden in explosiegevaar en biologische toxiciteit en anorganische toxiciteit. Bij alle vergisters speelt explosiegevaar altijd een rol waarmee rekening gehouden moet worden. Bij een niet ontdekt gaslek kan een explosie ontstaan.
Anorganische toxiciteit hangt samen met het gebruik van uiteenlopende hulpstoffen en co-producten. Afhankelijk van de precieze samenstelling van de mest en gebruik van hulpstoffen kan tijdens de vergisting waterstofdisulfide vrijkomen in gevaarlijke hoeveelheden. Bij lage concentraties treedt er een rotte eierengeur op; bij hoge concentraties daarentegen is dit gas onreukbaar en des te gevaarlijker. Er zijn verschillende malen doden gevallen bij een calamiteit bij een mestvergister.
Biologische toxiciteit hangt samen met de kans op aanwezigheid van (resistente) bacteriën en virussen (pathogenen) in de mest. Deze worden in de praktijk niet gedood vanwege de relatief lage bedrijfstemperatuur van mestvergisters op agrarische bedrijven. Deze pathogenen komen dus in de dikke fractie en/of het afvalwater terecht.
Door de stijging van het aantal vergisters en de toenemende complexiteit van deze installaties kunnen de risico’s (zeker met interactie met andere bedrijven in de omgeving) eveneens toenemen. Daarnaast worden vergistingsinstallaties steeds groter waardoor de risico’s bij calamiteiten ook toenemen. Door het ontbreken van kennis, met name op agrarische bedrijven, is de veiligheid niet overal gegarandeerd.
Subsidies
De Algemene Rekenkamer heeft in 2015 een rapport gepubliceerd, waarin onder meer gewezen is op het omkatten van allerlei afvalstromen in co-vergisters. Ondanks deze kritische signalen besloot een meerderheid in de Tweede Kamer (CDA, PvdA, VVD, D66 en CU) op 20 januari 2015 om subsidieverlening aan onrendabele co-vergisters voort te zetten. Vóór afschaffing van de subsidie op mestvergisters waren PvdD, SP, GroenLinks, PVV, 50Plus.
De sector beweert vaak dat subsidies voor co-vergisters van tijdelijke aard zijn om het verschil in productiekosten met andere energiebronnen te overbruggen. Dit standpunt is om diverse redenen onhoudbaar. Op de eerste plaats is het nettorendement van co-vergisters bijzonder laag. Een groot deel van de opgewekte energie is nodig om het proces gaande te houden. Daarnaast kost de aan- en afvoer van grondstoffen en afvalstromen ook energie. Vanuit energetisch oogpunt is subsidie verstrekken vanwege een overbruggingsperiode onhoudbaar.
Volgens de Algemene Rekenkamer kan de subsidie die nodig is voor enerieprojecten met dezelfde kostprijs sterk verschillen, omdat de marktprijs per energievorm (elektriciteit, gas en warmte) verschilt. De goedkoopste projecten in termen van benodigde subsidie komen daardoor niet altijd als eerste aan bod. “Zodoende is de SDE+ regeling niet optimaal efficiënt”, aldus de Rekenkamer. Dit leidt niet direct tot hogere uitgaven. Het zorgt er wel voor dat de energieopbrengst van de SDE+ per uitbetaalde euro lager is. Met andere woorden: het Rijk had met dezelfde hoeveelheid geld meer energie uit hernieuwbare bronnen kunnen laten opwekken wanneer voorrang zou worden geven aan projecten met de laagste subsidiebehoefte.
Deze grafiek toont aan dat het direct opwekken van elektriciteit de minste subsidie vergt en dat het produceren van gas en warmte aanzienlijk meer subsidie vergt.
Een van de redenen die het ministerie van EZ noemt om projecten met de laagste subsidie niet als eerste aan bod te laten komen, is dat de kosten voor de gehele maatschappij (dus niet alleen de overheid) in dat geval hoger zouden worden. Dit argument klopt volgens de Algemene Rekenkamer niet: ook voor de maatschappij als geheel zijn de meerkosten van energie uit hernieuwbare bronnen gelijk aan de subsidie. Het verschil tussen de marktprijs en de kosten om een petajoule (PJ) energie op te wekken uit hernieuwbare bronnen is immers precies het subsidiebedrag dat wordt verstrekt vanuit de SDE+.
Nederland streeft in internationaal verband naar een volledig duurzame energie-voorziening in 2050. Deze ambitie is echter nog niet vertaald naar een concreet stappenplan voor de jaren ná 2023. Volgens de Algemene Rekenkamer is bijvoorbeeld nog niet duidelijk óf en hóe het gebruik van biomassa voor energieopwekking past binnen deze transitie. Toch is daar tot dusver ruim 2,5 miljard euro aan subsidie aan uitgegeven dan wel gereserveerd.
Bron: Stimulering van duurzame energieproductie (SDE+); Haalbaarheid en betaalbaarheid van de beleidsdoelen – Algemene Rekenkamer, 2015
Subsidies aan mest(co)(mono)vergisters worden uitbetaald op basis van de geproduceerde hoeveelheid energie (warmte, elektriciteit of gas). De wijze waarop dit gebeurt is vastgelegd in de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit.
De uitgaven aan diverse typen mestvergisters kunnen worden opgesplitst op basis van de periode dat een subsidieregeling van kracht was of is:
2011 – 2016
De Nederlandse overheid heeft tussen 2011 en 2016 in totaal 1,7 miljard euro subsidie verleend dan wel contractueel toegezegd aan mest(co)(mono)vergisters. Hiervan is 800 miljoen euro subsidie toegezegd aan mestcovergisters (warmte of wkk) Daarnaast is in dezelfde periode 950 miljoen euro subsidie toegezegd aan mestmonovergisters (gas). Deze subsidie wordt uitgekeerd op basis van de hoeveelheid geproduceerde energie over een periode van 5 of 12 jaar.
Per jaar keert de Nederlandse overheid ruim 70 miljoen euro uit aan mestcovergisters en 80 miljoen aan mestmonovergisters in het kader van de regeling Stimulering Duurzame Energie Plus (SDE+). Bij elkaar opgeteld is dat 150 miljoen per jaar. Het gaat hierbij om een gegarandeerde subsidie voor elke kubieke meter gas of eenheid energie die wordt geproduceerd.
In de Tweede Kamer zijn diverse malen vragen gesteld en debatten gevoerd over het verstrekken van subsidies aan met name de omstreden covergisters. Dit naar aanleiding van een kritisch rapport van de Algemene Rekenkamer. Ondanks deze signalen stemde een meerderheid in de Tweede Kamer dinsdag 20 januari 2015 voor voortzetting van subsidies aan onrendabele co-vergisters. Op 4 oktober 2016 gooide minister Henk Kamp (VVD) er nog een schep bovenop en kwam met een aanvullende subsidieregeling voor mestmonovergisters.
2008 – 2011
Nieuwsuur zond 14 juli 2017 een reportage uit waaruit blijkt dat er tussen 2008 en 2011 800 miljoen aan subsidie is verstrekt aan mestvergisters, voornamelijk mestcovergisters. Het totale subsidiebedrag dat over de periode 2008 – 2016 is uitbetaald / gereserveerd komt daarmee op 2,5 miljard euro.
2017 –
Op 13 september 2017 maakte minister Kamp een nieuwe zogeheten ’tender’ ofwel inschrijving bekend voor monomestvergisters voor een subsidiebedrag van nog eens 150 miljoen euro per jaar. Uitgaande van een gemiddelde looptijd van 12 jaar per monomestvergister, komt er waarschijnlijk nog eens 1,8 miljard euro bovenop. Daarmee komt het totale subsidiebedrag dat aan mestvergisters wordt besteedt op 4,3 miljard!
EZ trekt 150 miljoen extra per jaar uit voor monomestvergisters
In totaal is er door de Nederlandse overheid, gesteund door een meerderheid in de Tweede Kamer, € 4,3 miljard uitgegeven / gereserveerd voor allerlei vormen van mestvergisting (stand september 2017 – bron: RVO).
2008-2011 | Vooral mestcovergisters | € 800.000.000 |
2011-2016 | Mestco- en -monovergisters | € 1.700.000.000 |
2017 - | Monovergisters* | € 1.800.000.000 |
Totaal subsidies | € 4.300.000.000 |
*Nieuwe tender van € 150 miljoen per jaar; looptijd 12 jaar
Dat is inderdaad een interessante vraag! Als je kijkt naar het rendement per geïnvesteerde euro dan zijn (co)vergisters niet bijzonder rendabel. Bovendien wordt een aanzienlijk deel van de opgewekte energie gebruikt om de vergister zelf op gang te houden. Daar komt bij dat co-vergisting van mest zonder toevoeging van co-producten niet werkt. En zoals in een eerder antwoord aangetoond: het meeste gas komt niet uit de mest, maar uit de extra toegevoegde co-producten. Alles bij elkaar opgeteld is het hele proces bepaald niet duurzaam of ecologisch verantwoord.
Vervuiler betaalt?
Een nog belangrijker aspect is dat politici en bestuurders door het verstrekken van subsidies aan (co-)vergisters het economisch beginsel van ‘de vervuiler betaalt’ negeren. Dit principe, in 1972 geformuleerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), gaat er vanuit dat iedere vervuiler financieel verantwoordelijk is voor het verwijderen of ongedaan maken van de door hem veroorzaakte vervuiling.
De EEG nam dit uitgangspunt in 1975 over en werd later vastgelegd in de algemene uitgangspunten van het milieubeleid van de Europese Unie. Ook Nederland dient zich hier aan te houden. Hoe anders is de praktijk! Door op grote schaal subsidies te verstrekken aan energetisch onrendabele mestvergisters wordt de vervuiler juist betaald (met een d). Want naast EU-subsidies keert de Nederlandse overheid flinke subsidies uit voor het opwekken van zogenaamd ‘duurzame energie’ aan mest)vergisters via de regeling Stimulering Duurzame Energie Plus (SDE+).
Handhaving en toezicht
De Algemene Rekenkamer heeft in 2014 in een kritisch rapport gewezen op de risico’s, het gebrekkig en versnipperd toezicht door toezichthoudende instanties. “De biomassa die bedrijven gebruiken in kleine verbrandings- of vergistingsinstallaties, wordt in de praktijk niet gecontroleerd. Volgens de regels zouden meetbedrijven hierop moeten toezien. Maar veel van deze bedrijven geven aan dit niet te (kunnen) doen.”
Naar aanleiding van dit rapport heeft Henk van Gerven (SP) 24 juni 2014 vragen gesteld aan staatssecretaris Dijksma over de fraudegevoeligheid van mestvergisters. Uit dat rapport bleek dat er destijds 62 miljoen euro subsidie per jaar aan mestvergisters werd uitgegeven (begin 2017 is de subsidie opgelopen tot 150 miljoen per jaar). “Een bak geld”, reageerde Van Gerven destijds, “maar in 30 procent van de gevallen blijkt sprake te zijn van zaken die het daglicht niet kunnen verdragen. Moet dit niet op de helling?”
Het Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid (CCV) heeft een zogeheten ‘barrièremodel’ opgesteld om fraude met covergisters op te sporen. Op die website staan covergisters op een attentielijst vermeld temidden van criminele activiteiten als hennepteelt, loverboys, mobiele bendes en malafide uitzendbureaus. Er gaat dus kennelijk het nodige om in de ‘duurzame’ wereld van covergisters.
Een van de duistere praktijken is de inzet van zogeheten ‘katvangers’. Dat zijn personen die in naam eigenaar of houder zijn van een voertuig, bedrijf, bankrekening of iets dergelijks met als doel om de werkelijke eigenaar of houder buiten bereik van de justitiële autoriteiten te houden. Wil je meer weten: klik op de afbeelding. [Bron: CCV 24 feb. 2017]
Omkatten van afval
In het tv-programma Reporter is (naast explosiegevaar) ook aandacht geschonken aan het omkatten van onbekende afvalstromen en het ontbreken van adequate regelgeving en toezicht. Daardoor bestaat er een reëel gevaar voor omvangrijke bodemverontreiniging, risico’s voor de volks- en diergezondheid en zelfs ongelukken met dodelijke afloop.
Politierapport: mestfraude eenvoudig door gebrekkig toezicht
Het toezicht op (co)vergisters berust bij een groot aantal instanties die elk een specifiek onderdeel van een vergistingsinstallatie dienen te controleren. Dat roept vragen op over afdoende samenwerking tussen deze instanties.
- Gemeente
- Provincie
- Omgevingsdiensten (regionale uitvoeringsdiensten)
- Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)
- Douane
- Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA)
- Waterschap / Rijkswaterstaat
- Belastingdienst
Alle genoemde instanties vervullen een rol bij het toezicht en de naleving van regels rond diverse stappen tijdens het vergistingsproces, afvalstromen en financiële afhandeling. Vaak bestaat dit toezicht uit ‘papieren controles’ die niet zelden eenmalig (bij oplevering installatie) en vervolgens hooguit periodiek (per jaar of minder) worden uitgevoerd, veelal ruimschoots van te voren aangekondigd, zodat voortijdig de bezem van stal kan worden gehaald en de papieren op orde zijn gebracht.
In Nederland waren er volgens informatie van de NVWA op 17 januari 2017 officieel 110 (co-)vergisters in bedrijf. Het gaat hierbij om diverse typen vergisters (co-vergisters, monovergisters, vergisters bij rioolzuiveringen, enz). De meeste (mest)vergisters staan in de provincie Friesland, Overijssel en Brabant.
Daar gaan we weer!!! Het bedrog door de veeindustrie met LOG’s, wat geen landbouwontwikkelingsgebieden waren, maar concentratiegebieden voor megastallen. Het Verbond van Den Bosch, wat een samenzwering bleek, z.g. gezinsbedrijven; later omgenummerd tot familiebedrijven: maar de vee-fabrikant die zeker weet dat hij er zelf niet gaat wonen, duurzaam, stankcirkel, het omkatten van stank naar geur: dus de “creatie” van de fictieve geurnorm, propaganda over die geweldige mestkorreltjes, vloeibaar afval uit de vee-fabriek, wat men mest durft te noemen, (k)luchtwassen, en ga zo maar door.
En nu weer z.g. ”groen” of ”duurzaam” of ”bio”-gas, waarvoor de grondstoffen van de andere kant van de wereld komen; geroofd uit de bossen van de gedupeerde inwoners daar. En met walmen producerende schepen en vrachtwagens, hierheen gesleept, waarop het verlies van het steeds schaarser wordend drinkwater nog komt, dat ook verder vergiftigd raakt, door dat vloeibaar afval, wat absoluut GEEN mest is.
Het maakt niet uit, met wat voor een soort ”vergister”, de vee-industrie komt opdraven, en het heeft geen zin, om na alles wat er de laatste jaren is gebeurd, nog maar een letter van hun propaganda te geloven. Er is sprake van een nieuw soort hekserij, of tovenarij. Zoals de middeleeuwse alchemist vergeefs trachtte van lood: goud te maken… Vergisters zijn vergissers. En ”groen” gas is bruin, en wel met een zwart randje. Essent heeft een grijs circuit. Omdat Essent ’s groene stroom, echter bruin bleek te zijn, boycot ik hen voortaan.